In de verb. per te(r) contrarie, integendeel (naar fr. au contraire).
Als ik nu zou zeggen dat mijn pere in zijne tijd de grootste loeder van Schaffen was, dan moet ge niet so seffens peizen dat ik iemand ben zonder respekt voor de oude dag. Ter kontrarie, CLAES 1960, 33.
Ik heb... wel inzicht in mijn toestand, en dom ben ik niet, per contrarie, THEYS 1972, 21.
De tijd beterde niet, te contrarie, ’t Gaat in de grote wereld gelijk in een huishouden, als de affaire niet trekt negen op tien keren ruzie, WALSCHAP 1976, 127.