Van ruiten, ramen, spiegels e.d.: met een vochtige waas bedekt worden; aanslaan, beslaan. - Ook het verl. deelw. als bnw.: bedampt, bedompt, bedoomd, beslagen. (Hij) staarde door de licht bedoomde ruit naar de kerkpoort aan de overkant van het dorpspleintje, VAN AKEN 1958, 179.
Zij moet haar toevlucht nemen tot het kanten zakdoekje, waarmee zij het bedampte glas beroert, BOON 1975, 91.