Opeens, plotseling.
Zij... wiegelt soepel aan een onzichtbare spil om almeteen vooruit te stormen, lichter dan een hinde, TEIRLINCK 1952, I, 125.
En dan, almeteens, in de schemer van de avond, doemt daar temidden dat schilderij van Pieter een gebouw op dat nergens thuishoort, BOON 1977, 47. Ook o.a.: VANDEN MAELDERE 1946, 19. OP DE BEECK 1947, 78. WEYTS 1950, 60. JONCKHEERE 1957, 126. DE PILLECYN 1962, 68. CLAES 1976, 32.