een vleesetende plant die op moerassige grond groeit. De bladschijven dragen aan de bovenzijde rode, op haren gelijkende organen, die in een knopje eindigen.
Deze knopjes zijn door een vloeistof omhuld en glinsteren als dauw in de zon. Gaat er een insekt op de bladeren zitten, dan wordt het door het kleverige sap vastgehouden en de klierharen leggen zich op de buit neer. In het nu uitgescheiden sap komen de insekten om en worden tegelijkertijd verteerd; zie afb. bij vleesetende planten.