In de plantkunde: na de bestuiving en de daaropvolgende bevruchting ontwikkelt zich uit het vruchtbeginsel de vrucht, die de zaden bevat. Worden de vruchten droog, dan ontstaan doosvruchten (slaapbol).
Bestaan de wanden uit één vruchtblad, dat samengevouwen is en bij rijpheid langs de vergroeiingsnaad en langs de hoofdnerf openspringt, dan is het een peul (de erwt b.v. is een peulvrucht). De hauw bestaat uit twee vruchtbladen, waartussen zich een tussenschot bevindt (koolzaad). Worden de vruchten sappig en vlezig, dan ontstaat er een bes (druif); worden ze houtig, dan ontstaat een noot (hazelnoot). Wordt de buitenwand van een vrucht vlezig, doch de binnenwand houtig, dan ontstaat een steenvrucht (kers, perzik). Bij de appel ontstaat uit de vruchtbladen het klokhuis, dat vliezig is, terwijl uit de bloembodem door omgroeien en vlezig worden de appel ontstaat. Aardbeien en frambozen zijn verzamelvruchten.
Ontwikkelt een gehele bloeiwijze zich tot iets dat slechts op een enkele vrucht gelijkt, dan spreekt men van schijnvruchten (vijg). Vele planten krijgen naast normale vruchten ook zaadloze, b.v. bananen, druiven, komkommers en sinaasappelen.