1. in de techniek: een elastisch bewegend stuk metaal dat een trek of een druk uitoefent. Veren worden toegepast om trilling te voorkomen (autoveren), als aandrijfmechanisme (uurwerk), als afsluiting (zuigerveren), enz.
Ook hun vormgeving is nogal uiteenlopend;
2. vogelveren zijn in de loop der ontwikkeling ontstaan uit schubben, zoals we bij de reptielen aantreffen. Zij bestaan uit hoorn, zoals onze nagels en de hoornlaag van onze opperhuid. Het verenkleed dient ter bescherming tegen warmteverlies en levert tegelijkertijd de draagvlakken der vleugels, alsook het stuurvlak van de staart. Men onderscheidt dons- en contourveren. Terwijl de donsveren zeer zacht en in hun omgrenzing veranderlijk zijn, hebben de contourveren een vaste, vormbestendige omtrek (contour). Het eerste jeugdkleed van de vogels bestaat slechts uit dons. De contourneren van de staart heten stuurpennen, die van de vleugels slagpennen.
Een contourveer bestaat uit een stevige schacht en uit de vlag. Het onderste, doorzichtige deel van de schacht heet spoel. De spoel groeit uit een huidpapil omhoog, die door bloedvaten wordt gevoed. De vlag is fijn geleed. De schacht draagt baarden, die zich weer in baardjes vertakken. Deze worden door sierlijke haakjes verbonden.
Zo ontstaat een stevig samenhangend, uiterst licht draagvlak. De grote slagpennen hebben een brede en een smalle vlaghelft. Deze vernuftige inrichting bewerkt bij op- en neerslag van de vleugel een draaiing der veren (zie afbeelding). Bij de opslag van de vleugel bewerkt de draaiing van de veren het openen van het draagvlak naar het beginsel van een jaloezie. Daardoor wordt de omlaagdrukkende werking van een luchtverdichting boven de vleugel vermeden. Bij de neerslag echter sluit zich het draagvlak weer en bewerkt een luchtverdichting onder de vleugel, die een opwaartse druk te voorschijn roept (lift).