klasse van sporendragende overblijvende planten. Zij hebben meestal geveerde bladeren.
Op hun onderzijde vormen zich de kleine sporenhoopjes met de sporenkapsels, b.v. bij de eikvaren. Soms staan de sporenkapsels op bepaalde delen van het blad, zoals bij de konings- en struisvaren. Uit de sporen ontwikkelen zich niet, zoals uit de zaden, de nieuwe planten, maar eerst voorkiemen. Dit zijn kleine, groene, nier- of hartvormige lapjes, die ongeveer zo groot zijn als een nagel. Op hun onderzijde ontwikkelen zich de mannelijke en vrouwelijke kiemcellen, die na versmelting de nieuwe varenplant vormen. De varens zijn over de hele aarde verspreid.
Zij houden van vochtige, beschaduwde plaatsen en worden daarom veel in bossen aangetroffen. De boomvarens vormen zelf al hele bossen. Vele soorten leven geheel in het water. Onder de varens treft men ook sierplanten aan voor tuin, park en kamer. Enkele leveren bloedstelpende en wormverdrijvende middelen (mannetjesvaren).
