In 1963 is de grondwettelijke regeling van de troonopvolging in Nederland gewijzigd en als volgt opgesteld. Wanneer de koning overlijdt of afstand doet, gaat de kroon over op de kinderen; zonen gaan voor dochters; de oudste zoon of de oudste dochter gaat daarbij voor.
Is b.v. de oudste zoon overleden vóór de koning (hij is dan „vooroverleden”), dan treden zijn kinderen in zijn plaats („plaatsvervulling”). Daardoor kan een kleinzoon van de koning voorrang hebben boven zijn jongere zoon. Heeft de koning geen nakomelingen, dan gaat de kroon over op familieleden die rechtstreeks afstammen van zijn ouder, daarna van zijn grootouder (in de lijn van bovenvermelde troonopvolging), doch niet verder dan een 3de-graads verwant van de laatstoverleden koning.