een kort tijdvak uit de Duitse letterkunde omstreeks 1770, waarin de dichters het vroegere, nuchtere realisme overwonnen. In overdreven, vaak wild enthousiasme lieten zij aan hun gevoelens en passies de vrije loop.
Goethes „Götz von Berlichingen” en Schillers „Räuber” zijn voorbeelden van werken uit de Sturm-und-Drang.