chemische binding. Bij het ontstaan van een chemische verbinding kunnen er met de buitenste elektronen van de reagerende atomen twee dingen gebeuren: de ene soort atomen staat elektronen af aan de andere, zodat de verbinding positieve en negatieve ionen bevat; of er vormen zich paren elektronen tussen twee naburige atomen, die gelijk of ongelijk van aard kunnen zijn; ieder atoom draagt per paar één elektron bij.
Er bestaan dus twee soorten scheikundige bindingen: de ionbinding of elektrovalente binding (als de verbinding uit ionen is opgebouwd) en de atoombinding of covalente binding, als elektronenparen de samenhang bewerken. Bij de ionbinding, die vooral bij zouten en andere elektrolyten voorkomt, veroorzaken elektrische aantrekkingskrachten tussen de tegengesteld geladen ionen de samenhang in de moleculen en de kristallen, b.v. in het kristalrooster van natriumchloride. Vooral bij stoffen die, zoals organische verbindingen, geen elektrolyten zijn, komt de atoombinding voor. Koolwaterstoffen met meer dan één koolstofatoom hebben atoombindingen tussen koolstofatomen en waterstofatomen, maar ook tussen koolstofatomen onderling. Atoombindingen kunnen enkelvoudig, dubbel of drievoudig zijn, al naarmate twee naburige atomen door één, twee of drie elektronenparen verbonden zijn; zie ook structuurformules. In kristallen van sommige elementen, b.v. koolstof (diamant), komen atoombindingen voor die geen echte scheikundige bindingen zijn, omdat zij uitsluitend gelijksoortige atomen verbinden.
Vaste metalen vertonen samenhang door elektrische aantrekkingskrachten tussen de positieve metaalionen, die het kristalrooster vormen, en de vrije negatieve elektronen. Ook dit is geen scheikundige binding.