1. Herodes de Grote, van 37-4 v.
Chr. koning van het onder Romeinse bezetting staande joodse land; vernieuwde de tempel en vervolgde het kind Jezus; 2. Herodes Antipas, van 4 v. Chr.-39 n. Chr. vorst van een deel van het joodse land, waarin Jezus leefde; liet Johannes de Doper ter dood brengen;
3. Herodes Agrippa I, neef van Herodes de Grote, wiens rijk hij van 41-44 n. Chr. als koning bestuurde; hij liet de apostel Jacobus ter dood brengen;
4. Herodes Agrippa II, regeerde vanaf 50 n. Chr. delen van het joodse land; hij had een ontmoeting met de apostel Paulus. Hij stierf omstreeks 100 n. Chr.