of helikopter, een vliegtuig met horizontaal draaiende schroeven (rotoren), die het toestel dragen en het tegelijk de voorwaartse en opwaartse beweging geven. Deze „draaiende vleugels” heffen het vliegtuig loodrecht van de grond op, waardoor het op een zo klein mogelijke plaats kan starten en landen.
Volgens de wet van de reactiekracht zou de romp echter door de motor in tegengestelde richting van de schroeven gedraaid worden. Om dit te voorkomen is er aan de staart nog een tweede, kleinere schroef aangebracht, die verticaal draait en als een soort roer deze draaikracht tegenwerkt; bij twee tegen elkaar in draaiende rotoren is deze staartschroef niet nodig. Omdat er verschil van luchtdruk is naar gelang men stijgt, kan de piloot de schroefbladen verstellen; ook een grotere belasting van het toestel vraagt een dergelijke aanpassing. Om vooruit te vliegen moet het draaivlak van de rotoren naar voren neigen. Volgens het parallellogram van krachten zorgt deze schuine stand behalve voor de opwaartse beweging nu ook voor de voorwaartse beweging. Bij verstelbare rotorbladen bereikt men hetzelfde effect door het rotorblad dat juist door de achterste helft van het draaivlak loopt, iets schuiner te stellen.
Het heeft dan meer opwaartse kracht dan de overige bladen en heft het staartgedeelte omhoog. De rotorkop, waaraan de bladen door scharnieren bevestigd zijn, neemt door middel van hefboompjes een ring mee, die op een kogellager loopt. Via stuurstangen kan de piloot deze ring met de stuurknuppel scheef stellen, zodat iedere keer het achterste blad op het juiste moment door het hefboompje schuiner wordt gesteld. Bij het achteruitvliegen wordt de ring in tegenovergestelde stand gesteld. .
