Men onderscheidt:
1. naar vorm en hoogte: middelgebergten, dit zijn gebergten tot een hoogte van ongeveer 2000 m, en hooggebergten, waarin de bergtoppen hoogten boven 2000 m bereiken;
2. naar hun ontstaan:
a. plooiingsgebergten of ketengebergten, die vooral door horizontale druk geplooid zijn;
b. breukgebergten, die aan voornamelijk verticale bewegingen hun ontstaan te danken hebben;
c. vulkanische gebergten, waarvan de bovenlaag bestaat uit lava en vulkanische gesteenten.