Algemene feestdagen kent onze maatschappij veel minder dan de vroegere tijd, waarin het dagelijks leven en het kerkelijk jaar sterk met elkaar verbonden waren. Feestdagen boden toen een regelmatige gelegenheid tot bezinning en tot vervulling van zijn godsdienstige plichten.
Daarnaast gaven ze de mensen, die geen vakahtietijd en vrije weekeinden kenden, ook de mogelijkheid zich aan hun familie te wijden en de nodige ontspanning te genieten. De voornaamste kerkelijke feestdagen zijn echter in onze maatschappij behouden gebleven: Kerstmis, Nieuwjaarsdag, Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren. Van de andere oude feestdagen vinden we hier en daar nog levende volksvieringen terug: St.Nicolaasfeest (6 december), Onnozele Kinderen (28 december), Driekoningen, Vastenavond, Palmpasen, St.-Valentijnsdag (14 februari), St.-Jansfeest (24 juni), St.-Hubertusjacht (3 november), St.-Maarten (11 november); in overwegend protestantse streken kent men nog de Biddag voor het gewas (ie woensdag in maart) en de Dankdag voor het gewas (2e woensdag in november).