(Gr.: „op” en „gegroeid”) groeien op stam en takken van bomen, maar het zijn geen parasieten, want ze voeden zich zonder voedsel aan hun gastheer te onttrekken. Bij ons zijn het slechts enkele soorten van wieren, korstmossen en mossen die epifytisch leven, in de tropen echter ook hogere planten, b.v. varens (nestvaren, hertshoornvaren), bromelia’s en orchideeën. Voor deze planten is het verkrijgen van water en voedingszouten moeilijk.
Daarom komen ze alleen in tropische regenwouden voor. Gedurende de regentijd hopen vele orchideeën in hun stengelknollen water op en overleven daarmee de droge tijd. Verder bezitten ze luchtwortels, die het regenwater opzuigen. Bij de bromelia’s, die epifytisch leven, vormen de bladeren een trechtervormige holte, een zogenaamde cisterne, waarin zich water ophoopt. Stukken boomstam en twijgen met epifytische planten ziet men wel in bloemwinkels en als vensterplanten.