(Gr.), opperhuid van hogere dieren en planten, die ontbreekt bij de lagere. Bij de mens bestaat hij
1) uit de uitwendige hoornlaag, waarvan de cellen voortdurend afgestoten worden (vooral duidelijk bij de schilfers van de hoofdhuid) en
2) uit de binnenste kiemlaag, die voor de aanvulling van de afgestoten hoorncellen zorgt.