In warm water lossen suiker en gelatine beide op, maar op verschillende manieren: de suiker verdwijnt zonder meer in de oplossing; de gelatine zwelt steeds meer op tot zij zich geheel in het water verdeelt. Bij afkoeling blijft de suiker opgelost, maar de gelatineoplossing wordt dan in haar geheel stijf en vormt een gelei, een gel [zjel].
De suikeroplossing is een echte oplossing, waarin de suiker tot in moleculen is verdeeld. De gelatineoplossing daarentegen is geen echte oplossing, maar een colloïdale oplossing, een sol. Zij bevat deeltjes die veel groter zijn dan gewone moleculen, maar die niet bezinken omdat ze alle een zelfde soort elektrische lading hebben en elkaar dus afstoten. Zelfs van in water vrijwel onoplosbare stoffen, zoals chloorzilver, kan men colloïdale oplossingen maken. Bij toevoeging van een weinig verdunde zoutoplossing scheidt het onoplosbare chloorzilver zich in vlokken af: het vlokt uit of coaguleert. De vorming van een gel door afkoeling van een gelatinesol is een ander verschijnsel, want dit sol coaguleert niet bij toevoeging van een weinig verdunde zoutoplossing.
Weer iets grotere deeltjes dan in colloïden voorkomen, vindt men in suspensies van vaste stoffen in vloeistoffen en ook in emulsies van vloeistoffen in andere vloeistoffen. Zulke stelsels zijn zonder hulpmiddelen niet lang houdbaar, maar men kan ze bestendig maken. Zo wordt een emulsie van olie in water bestendig door toevoeging van een zeepoplossing die zelf colloïdaal is. Behalve in water zijn er ook colloïdale stelsels in andere vloeistoffen en zelfs in gassen: de aërosolen. De naam colloïde komt uit het Grieks: kolla = lijm. In de natuur en in de techniek spelen colloïden een grote rol. Eiwitten, gelatine, stijfsel, zetmeel zijn colloïdaal; opaal en meerschuim zijn ontstaan uit colloïden die in de natuur voorkomen; blauwgekleurd steenzout dankt zijn kleur aan colloïdale deeltjes, klei en humus zijn colloïdaal, dit is van groot belang voor de vruchtbaarheid van de grond.
Vele produkten van de industrie zijn ook colloïdaal, o.a. kunstvezels en vele andere kunststoffen. Ook emulsies komen veel voor. Zo is melk een emulsie van botervet in water, die ook colloïdale eiwitten bevat. Als melk zuur wordt, coaguleert dit eiwit. Colloïden verstrooien het licht enigszins en lijken daardoor min of meer troebel. Hoe groter de deeltjes zijn, hoe sterker de troebeling is. Zodoende zijn emulsies duidelijk troebel; melk is zelfs wit.