draadvormige deeltjes in de celkern van mens, dier en plant. Zij worden zichtbaar in cellen, die zich gaan delen.
Hun aantal is voor elke plant- en diersoort erfelijk vastgesteld. De mens heeft in alle celkernen van zijn lichaam 46 chromosomen, behalve in de geslachtscellen, waarin het aantal slechts de helft bedraagt; van deze 46 draadjes stammen er 23 van de vader en 23 van de moeder. In de chromosomen liggen de dragers der erfelijke eigenschappen (genen) als aan snoertjes geregen. Bij elke celdeling worden alle chromosomen overlangs gedeeld, zodat elke dochtercel weer hetzelfde aantal krijgt. Dit geschiedt niet bij de vorming van geslachtscellen, die dus het halve aantal chromosomen bezitten. Bij de bevruchting, waarbij twee geslachtscellen samensmelten, wordt het aantal weer normaal.
