Onze jongste geschiedenis kent twee perioden van vijandelijke bezetting:
1. Franse tijd (1810-1813). Vóór de Tweede Wereldoorlog gold deze tijd als het voorbeeld van hoe diep een vrije natie geknecht en gekrenkt kan worden door gedwongen dienstneming (conscriptie), persdwang (censuur) en verklikkersysteem; door stillegging van handel en bedrijf en door het oppakken van gijzelaars. Maar ook als voorbeeld van nationale eenheid tegenover de bezettende macht.
2. De bezettingsperiode door Nazi-Duitsland, van mei 1940-mei 1945, heeft in vergelijking de eerste onbetekenend gemaakt. Nog nooit was een hele bevolkingsgroep aan uitroeiing blootgesteld (joden); van massale stakingen was er geen voorbeeld (februaristaking, 1941; meistakingen, 1943; spoorwegstaking, 1944); van georganiseerd verzet was in de Franse tijd geen sprake zoals in deze oorlog (pers: Vrij Nederland, Trouw, De Waarheid; Kerk: openlijke protesten en weigering aan de zogenaamde „liefdadige” Winterhulpacties deel te nemen; verzet van de universiteiten; verzorging van onderduikers door de „Landelijke Organisatie” (LO); de Knokploegen, die zorgden voor de nodige gelden en bonkaarten door middel van overvallen en inbraken, vaak samen met de Raad van Verzet, waar het erom ging de Duitse oorlogvoering te saboteren; het Nationaal Steunfonds, dat onder garantie van de regering te Londen betalingen deed aan stakers; het beroepsmatig verzet van de artsen, b.v.; bij dit alles een georganiseerde inlichtingendienst met zenders, koeriers, buitenlandse contacten, en vervalsingswerkplaatsen voor documenten, enz.). Het spreekt helaas vanzelf dat de Duitsers onbarmhartig tegen deze uitingen van trots en moed optraden; naast de talloze executies van gevangengenomen verzetstrijders staat als onmenselijk voorbeeld de wegvoering en doodhongering van bijna de hele mannelijke bevolking van Putten. Nog onmenselijker haast dan de zinloze onderwaterzetting van de Wieringermeer in de tijd dat de capitulatie bijna een feit was. Bij de algemene haat tegen de bezetter is het opmerkelijk dat nog enkele duizenden zogenaamde flinke Nederlanders zich lieten werven voor Duitse krijgsdienst (Kriegsmarine of Waffen-SS), onder het mom van te strijden tegen het bolsjewisme en voor de Germaanse cultuur. De rijkscommissaris Seyss-Inquart met name is de schuldige aan de hongerdood van tienduizenden Nederlanders gedurende de hongerwinter 1944/1945, toen ten gevolge van de spoorwegstaking van september af het voedsel ging ontbreken in de grote steden. Niet vergeten mag worden de hulpactie van het Internationale Rode Kruis, dat voedselpakketten naar de concentratiekampen stuurde, en de voedseldroppings van april en mei 1945, toen de toestand onhoudbaar was geworden in het nog niet bevrijde deel van Nederland.