Met een lengte van 1200 km, van de Rivièra tot aan de Donau, zijn de Alpen het langste gebergte van Europa. Ze zijn 150 tot 250 km breed.
Gewoonlijk worden ze onderscheiden in de West-Alpen, de Midden-Alpen en de Oost-Alpen, gescheiden door de pas over de Grote Sint-Bernhard (2472 m) en de Brennerpas (1374 m). De Rhône en de Rijn, die beide op het oude massief van de St.-Gotthard ontspringen, hebben door de Zwitserse Alpen een lengtedal gevormd. Door dit lengtedal en andere rivierdalen worden de Alpen in verschillende delen verdeeld, zoals in Zwitserland het Berner Oberland, de Walliser Alpen, de Tessiner Alpen en de Graubunder Alpen en in Oostenrijk de Noordtiroler Kalkalpen (de Nordkette), de Ötztaler en de Zillertaler Alpen, de Hohe Tauern, de Salzburger Alpen, de Dolomieten, de Oostenrijkse en de Stiermarkse Alpen. De hoogste top is de Mont Blanc (4810 m). Hoge toppen in het Berner Oberland zijn de Eiger (3974 m), Mönch (4099 m), Jungfrau (4158 m) en Finsteraarhorn (4099 m), in de Walliser Alpen Matterhorn (4477 m) en Monte Rosa (4634 m) en in de Hohe Tauern de Grosz Glöckner (3797 m). De kern der Alpen bestaat uit graniet en gneis.
Daarnaast aan de noordelijke en de zuidelijke rand kalksteen, b.v. in de Dolomieten en het Karstplateau. Het verkeer over de Alpen gaat door tunnels en over passen. De Alpen trekken elk jaar veel toeristen (zomer- en wintersport).