1. bw. - Den wind recht van achteren.
Spreekwijze: Het gaat hem voor-de-wind (het gaat hem voordeelig).
2. z.n.m. of voorwind. - Voordeelige wind. Met een frisschen voor-de-wind zeilen.
Hunlieden niets gebrack als voorwind en ghetij,
Vondel, Lofz. op de Scheepsv.
Wat vint men hier een maght die op haar ankers draait
En wacht een voordewint om voort in zee te steken.
Vondel.