XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Gepubliceerd op 22-06-2018

Tolhuis

betekenis & definitie

Tolhuis - Het Tolhuis, een gewilde uitspanning aan de noordzijde van het IJ*, was "de oudste pleisterplaats van Amsterdam". Toen in 1662 door de Volewijck* een rijweg werd aangelegd en een trekvaart werd gegraven, werd ter bestrijding van de onderhoudskosten een "gabelle" of tol ingesteld, waarvoor de stad een tolhuis bouwde. Er was een substituut-schout gevestigd voor het innen van de "gabelle". Lang bleef het Tolhuis het enige huis aan de "overkant"; in de 18de eeuw werd de bewoner schout van Volewijck. Voor hen die na het sluiten van de bomen (zie: Boomklok) voor de stad kwamen, werd in het Tolhuis een herberg gevestigd.

De herberg lag mooi aan het brede, woelige IJ vol schepen. Ten gerieve van de gasten bouwde de stad in 1770 een theekoepel aan het water, die in 1785 door stadsarchitect A. van der Hart* vernieuwd werd. In de 19de eeuw kwam het Tolhuis steeds meer in trek; in 1858 moest het sterk worden uitgebreid. Toen werd er ook een plantsoen bij aangelegd. Daarna verhuurde de gemeente het Tolhuis voor perioden van telkens tien jaar. Op het Tolhuis voer een kettingpont*, die in 1842 door de eerste stoompont vervangen werd. In 1897 nam de gemeente het IJveer over, wat alweer een verbetering was. De exploitant van het Tolhuis, Boer, liet er vanaf 1865 concerten geven door het Parkorkest onder leiding van J.E.D. Stumpff. Zo populair was de uitspanning toen, dat de nachtwacht* er in 1862 de traditionele kermisgroet aan wijdde.

Vermaard werd het Tolhuis pas onder P. Mol, bekend als pachter van Frascati* in de Nes. Hij pachtte het Tolhuis in 1878, herschiep de tuin in een lusthof en liet op donderdag en op zondag avondconcerten geven (na 1882 door de stafmuziek van het Zevende Regiment Infanterie onder leiding van kapelmeester J. Sonnenmans). Mol was zo vooruitstrevend, dat hij in 1885 op eigen kosten elektrisch licht in de zaak liet aanleggen. In de negentiger jaren nam de belangstelling voor het Tolhuis nog verder toe. Joh. Zaagmans leidde toen de kapel van "het Zevende". Amsterdamse verenigingen als "Limburgia", "Amstel's Bal Sociëteit" en "Justus van Maurik" gaven er voorstellingen, er werden vergaderingen en meetings gehouden, er waren kegelbanen en faciliteiten voor boogschutters, er repeteerden zangverenigingen en harmoniekorpsen en dit alles ver buiten de stad, want Noord was toen nauwelijks bebouwd. Zaagmans bleef er met zijn kapel tot 1908, de goochelaar Bamberg en later Kokadorus* traden er op en er waren bals- champêtres en kermissen.

Uit die tijd dateert het lied, waarin o.a. voorkomt "Tolhuis, Tolhuis, Tolhuis, kielekiele, Tolhuis, kielekiele, hopsasa". Maar daarna is de belangstelling voor het Tolhuis afgenomen. In 1912 moest voor wegverbreding een groot stuk tuin worden opgeruimd, waarbij ook het oude Tolhuis verdween en alleen de gebouwen van 1858 overbleven. In 1913 werd op het terrein van het Tolhuis en de aangrenzende terreinen de E.N.T.O.S.* (Eerste Nederlandsche Tentoonstelling Op Scheepvaartgebied) gehouden, in 1919 gevolgd door de E.L.T.A.* (Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam). Maar sedertdien werd het er stil. In 1989 werd het Tolhuis voor ruim twee miljoen gulden verbouwd. Toen werd de uitspanning uitgebreid met een restaurant en een trouwzaal. Een serre geeft aan de voorkant een ander uiterlijk en de tuin werd opnieuw aangelegd.

LIT. H.J.M. Roetemeijer, Het Buikslotermeer, O.A. 1971, 34; Henk van Noord, Buurtpraat, O.A. 1972, 350.

< >