Aardappeloproer, in A. uitgebroken in het jaar 1917. In dat oorlogsjaar ontstond in A. een schaarste aan aardappelen ten gevolge van een slechte oogst en door vertragingen in de aardappel aanvoer vanuit het buitenland. Het aardappeloproer begon, toen een paar vrouwen zich op 28 juni meester maakten van de voor militairen bestemde aardappelen uit een schuit in de Prinsengracht. Grote groepen vrouwen plunderden vervolgens pakhuizen en een bloemkoolschuit. De wethouders Josephus Jitta* en Wibaut* ontvingen de opstandige vrouwen om ze tot rust te manen.
Nadat een menigte van ongeveer 5.000 inwoners van Kattenburg* en de Jordaan* zich echter had gestort op drie van de 23 wagonladingen die aan de Rietlanden* gereed stonden om gelost te worden voor Engeland, vielen de eerste twee doden. Van revolutionair-socialistische en anarchistische zijde werd opgeroepen tot stakingen, waarbij weer enkele doden vielen. Nadat bereden politie en huzarenpatrouilles de menigte uiteengejaagd hadden, kwam met enkele schoten in de Kinkerstraat en op de Brouwersgracht een einde aan het oproer. Tot nov. 1918, toen ook A. zijn bijdrage leverde aan Troelstra's* revolutie die niet doorging, bleef het betrekkelijk rustig in A., dat zijn negen doden begroef en zijn 114 gewonden verzorgde.
Lit. Dr J.M. Fuchs, Amsterdam een lastige stad, 1970, 121; H. de Bles, Amsterdam in mobilisatietijd, O.A. 1989, 180; Hans Huijboom, Het aardappeloproer van 1917, O.A. 1992, 148.