Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 14-03-2023

scheer zacht, meester Jan

betekenis & definitie

(18e eeuw) (euf.) verzoek om bij voorbaat niet al te veel te moeten betalen.

• Scheer zacht, meester Jan. Een dronkaard lag gewentelt in zyn uitbraakzel. Dit wierd gezien van een verken, 't geen belust op zulk een lekkerny, met den snuit aan zynen mond quam. Hy, in zyne bedwelmtheid, beeldde zich in dat hy geschoren wierd, en riep: Scheer zacht, meester Jan. Dus is men aan dat spreekwoord gekomen. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel I. 1726)
• (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Tot slot nog een paar staaltjes van redeneertrant. Bladz. 73 leest men: “Hier toont onze schrijver, dat hij een man is, die tonnen vol wetenschap bezit, schoon er de bodem uit is, en daarmede, meent hij, zijn ai de Oostenrijkscb-gezinden aan lager wal. Maar scheer zacht, Meester Jan, scheer zacht! Zy zijn nog zoo niet allen den mond gestopt en in de schuur gejaagd; want zij zeggen, dat van al die zaken, welke wij hun uit de zooeven bijgebrachte plaats ten laste leggen, de meeste geschied zijn, toen ’t varken brak en ’t touw wegliep, de huizen vlogen, de koeien spraken, de haan kraaide en het dag werd”. (Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 29/08/1892)

< >