(1906) (Barg.) mannelijk geslachtsdeel.
• Lummelbout: mannelijkheid. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• Lummelbout: mannelijk deel. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Spectrum Sex Atlas. Een nieuwe geïllustreerde gids. 1978. Vertaling en bewerking Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal. 1981)
• Ik geef toe, wil er niet om liegen, dat ik toen wel eens m’n eigen lummel, zal ik het maar noemen, tevoorschijn heb gehaald. (Heere Heeresma: Eén robuuste buste. 1989)
• Daarna raakte ze zijn lange lummel aan, ze nam hem in haar hand en voelde hem zwellen. (Oek de Jong: Hokwerda’s kind. 2002)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)