(1913) (Vlaanderen, inf.) haarscheiding.
• Zijn glimlach had iets grijnzerigs en zijn glimmend haar was tot achter in den nek gescheiden door een griezelig blauw-witte spleet, welke de boeren in 't geniep zijn ‘luizen-boulevard’ noemden. (Cyriel Buysse in Groot Nederland. Jaargang 11. 1913)
• Een lijn door het haar is : een luizengang, een luizenboulevard. (Mechlinia. 1922)
• Luizenboulevard. m. Scherts. Streep, getrokken midden in het haar, van het hoofd tot in den hals. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Knip een keer mijn haar vandaag, alstublieft ! ' 'Wie knipt het, als ik hier niet ben, Korneel ? ' 'Daar, die rosse - dat is mijn vriend Olsen -. Maar hij maakt er altijd trappekens in en respecteert mijn luizenboulevard niet.' (Karel Jonckeere: Reisomnibus. 1971)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• Luizenboulevard, luizengang. zn.m. streep, scheiding in het haar. Het woord werd in de jaren twintig vaak schertsend gebruikt, toen de mode van de scheiding en de bles nog 'in' was. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)