Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 13-06-2020

eigenhulp

betekenis & definitie

(1974) (euf.) zelfbevrediging. Naar de gelijknamige kruidenierscoöperatie uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Een eigentijdse variant, vermeld door Reinsma (1999) is 'eigenliefde', o.a. aangetroffen in een postordercatalogus voor dameslingerie. Kunst & Schutte vermelden nog het synoniem 'een feestje met jezelf bouwen'. Franse mannen doen aan 'self-service'.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Spectrum Sex Atlas. Een nieuwe geïllustreerde gids. 1978. Vertaling en bewerking Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal. 1981)
• .... waarna ik bij het anticiperen van volgende Vleschelijke Geneugten met haar broekje in bed kroop, het rond m'n geërecteerde penis wond en me overgaf aan Eigenhulp. (Dirk Dufraing: Rock 'n' Roll. 1989)
• (Robert Henk Zuidinga: Eroticon: het ABC van de erotiek. 1990)
• (Hanneke Kunst & Xandra Schutte: Lesbiaans. Lexicon van de Lesbotaal. 1991)

< >