(1951) (Amsterdam, Barg.) papieren geld.
• Menig Amsterdammer gaat niet voor zijn mond naar de tandarts, maar gaat „zijn kakement na late kijke”. Over het algemeen heeft hij goed “zijn prevelement voor mekaar”. Is hij uit zijn humeur, hij komt iemand al naar de graad van dat humeur „op z’n „zielement” of “donderement”. Verder spreekt een Amsterdammer nog over “doesement” voor papieren geld, over een “buigement” en veel over zijn “bikkesement”. (Amstelodamum; orgaan van het Genootschap Amstelodamum. 1951)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) p. 39