(1990+) (sch.) gezegd wanneer men zich afvraagt of iemand een bepaalde handeling al dan niet zal verrichten. Naar een populair televisieprogramma, gepresenteerd door Peter Jan Rens.
• Apparaten worden altijd wel getest: doet-ie het, doet-ie het niet. (HP/ De Tijd, 16/07/1999)
• Doet-ie het of doet-ie het niet? Niemand die het weet, maar Job Cohen wordt steeds vaker genoemd als de ideale premier. (het Parool, 15/01/2002)
• Doet-ie het wel of doet-ie het niet? Het televisiespelletje van Peter Jan Rens is binnen één week doorgedrongen tot de politieke arena. Iedereen doet mee. Want wie niet speelt, voert tegenwoordig geen serieuze campagne. (de Groene Amsterdammer, 18/01/2003)
• Doet-ie’t? Of doet-ie ‘t niet? Jaap de Hoop Scheffer maakt grote kans om secretaris-generaal van de NAVO te worden. (Elsevier, 06/09/2003)
• Doet-ie het of doet-ie het niet? Paul Scheffer laat de PvdA nog anderhalf jaar wachten op zijn besluit. Vorige week lekte uit dat de uitvinder van het multiculturele drama overweegt om het op te nemen tegen Wouter Bos. (HP/ De Tijd, 18/02/2005)
• Doet-ie ’t of doet-ie ’t niet: je kunt erop gokken bij de Engelse bookies. Er zijn kranten die in open brieven aan Oprah smeken om Lance kritisch te benaderen … (Thijs Zonneveld: De rode vod en andere wielerverhalen. 2013)
Gepubliceerd op 01-06-2020
doet-ie het, doet-ie het niet
betekenis & definitie