Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 15-12-2024

de pijp uitkloppen

betekenis & definitie

1) (1911) (plat, oorspr. sold.) copuleren. Vanuit het standpunt van de man.

• Hij gaat maar bij dat meisken om zijn pijp uit te kloppen. (Enkel om zijn driften te voldoen. — A. ). (A. de Cock: Spreekwoorden en Zegswijzen over de Vrouwen, en Liefde en het Huwelijk. 1911)
• Zijn pijp uitkloppen, obsceen. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Dat maakt het smoezelig,net als de psychiater die zijn pijp wil uitkloppen bij een patiënte. (Haagse Post, 21/03/1987)
• Heel vaak kijk ik naar lekkere meiden zonder er enige bedoeling mee te hebben. De pijp uitkloppen is wel belangrijk, maar het is niet belangrijker dan eten, drinken en op zijn tijd een keertje doorzakken. (Jan Cremer e.a.: De liefdes van Jan Cremer. 1988)
• Arabische vrouwen dwingen de man ‘s ochtends tot De Daad, dat is nog geen echte garantie voor trouw, maar toch al een ernstige waarborg. Als je je pijp hebt uitgeklopt, zoals ze op het Waterlooplein zeggen, heb je daar toch minder behoefte aan. (Peter Van Straaten in Humo, 08/11/1990)
• Na afloop nog effe doorzakken met de barkeeper, de stripteaseuses en de meiden in de kroegies. Pijp uitkloppen bij zo’n meid. (HP/ De Tijd, 10/02/1995)
• Ze wil je niet delen met een of andere slet waar jij zo nodig je pijp in moet leegkloppen. (Liza van Sambeek: Bloed, zaad en tranen. 2011)
• Ondanks dat verbod gingen er toch matrozen de wal op, naar het centrum van de stad om een zeemanskroeg te zoeken met mooie vrouwen. De seksuele nood was hoog bij de mannen en ze wilden snel hun pijp uitkloppen als ze de kans kregen. (Cees de Vries: Zeemansgraf op de Wildevaart. 2019)
• Het barstte daar van de hoeren, bij wie menige matroos bij hoge nood zijn pijp kon uitkloppen. (Cees de Vries: Zeemansgraf op de Wildevaart. 2019)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen, vnl. sold.) sneuvelen; sterven. Syn.: de pijp* aan Maarten geven. Ook: een meisje of vrouw versieren (zie betekenis 1).

• Hij zal gaan sterven: heeft zijnen lepel ingegeven, zijn pijp gaat uit, de keers brandt in de pijp, zijn keers is aan 't uitgaan, hij gaat de merkt af, hij is aan de leste statie van den kruisweg. ‒ Hij is gestorven: is naar 't pierenland, is gaan mollen rooven, is naar de andere wereld (of bij Jezuken, bij Onzen Lieven Heer, naar den Hemel), heeft zijn pijp uitgeklopt, heeft den hoorn gedraaid. (Amaat Honoraat Joos: Schatten uit de volkstaal. 1887)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)

< >