Gabriël (hebr. gabri’el: man Gods [of: God heeft zich sterk getoond]), naam van een engel (niet aartsengel; aldus wordt hij pas in de latere literatuur genoemd).
In het OT treedt hij voor het eerst op in Dn, en verklaart aan Daniël het visioen van de ram en de geitebok (8,16-26) en de betekenis van de zeventig jaren van Jr 25,11; 29,10 (9,21-27). In het NT verschijnt hij aan Zacharias om hem de geboorte van een zoon (de latere Johannes de Doper) aan te kondigen (Lc 1,11-20). In vs 9 noemt hij zich Gabriël, die voor Gods aanschijn staat (vgl. Tob 12,15). Tenslotte brengt hij aan Maria de blijde boodschap (Lc 1,26-38; niet hijzelf maar Lc 1,26 noemt zijn naam). De figuur van Gabriël is dus die van de boodschapper Gods. In de apocriefe literatuur wordt hij alleen genoemd door Hen. [v. d. Bom]