Euphorion (Ευφοριων), griekse eigennaam;
1. Euphorion van Athene, zoon van → Aeschylus en evenals deze dichter van tragedies. Hij zou drama’s van zijn vader die bij diens leven niet gespeeld waren, hebben opgevoerd en daarmee de eerste prijs hebben gewonnen. In 431 vC versloeg hij Sophocles en Euripides, wiens Medea toen opgevoerd werd.
2. Euphorion van Chalcis (ca. 275-ca. 210), griekse geleerde en dichter. Hij studeerde wijsbegeerte te Athene en was enkele jaren bibliothecaris te Antiochië in Syrië. Zijn wetenschappelijke geschriften omvatten o.a. Περι Ισθμιων (De Isthmische spelen), Περι Αλευαδων (De Aleuaden) en waarschijnlijk ook een Hippocrates-lexicon. Hiervan zijn slechts enkele fragmenten bewaard gebleven. Ook van de meeste van zijn gedichten kennen we niet veel meer dan de titels, die dikwijls raadselachtig zijn. Euphorion schijnt zich vooral te hebben toegelegd op het schrijven van ingewikkelde epyllia in een opzettelijk gekunstelde en duistere stijl met veel geleerde toespelingen op minder bekende sagen, geheel in de trant van → Callimachus. Zijn invloed op latere griekse dichters en vooral op de romeinse dichters → Catullus en Comelius Gallus was zo groot dat Cicero (Tusculanae Disputationes 3, 45) deze laatsten misprijzend cantores Euphorionis noemde.
Lit. Uitgaven der fragmenten: F. Scheidweiler, E.is fragmenta (Diss. Bonn 1908). J. Powell, Collectanea Alexandrina (Oxford 1925) 28-58. - F. Skutsch (PRE 6, 1174-1190). - K. Latte, Der Thrax des E. (Philologus 90, 1935, 129-155). B. van Groningen, La poésie verbale grecque (Med. Kon. Nederl. Akad. Wetenschappen, afd. Letterkunde, N.R. 16,4, Amsterdam 1953.) P. Treves, Euforione e la storia ellenistica (Napels 1955). [Nuchelmans]