Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DECALOOG

betekenis & definitie

Decaloog (gr. Δεκαλογος = tien woorden) is een gebruikelijke naam voor de tien geboden: Ex 20,1-17 en Dt 5,6-21.

Ex 34,28 vermeldt de ’tien woorden’, die door Mozes op de tafelen van het verbond geschreven werden. Dt 4,13 en 10,4 passen de uitdrukking duidelijk toe op de Decaloog. De griekse term komt het eerst voor bij Irenaeus en Clemens Alexandrinus. De versies van Ex 20 en Dt 5 vertonen verschillen, grotendeels van ondergeschikt belang. Zeer verschillend zijn slechts de motiveringen van het sabbatsgebod. In het 10e gebod heeft Ex het huis en Dt de vrouw van de naaste als eerste van de objecten der verboden begeerte vermeld. Het oudste handschrift van de Decaloog, de papyrus Nash (ca. 100 vC) vertoont wat het sabbatsgebod betreft overeenkomst met Ex en in het 10e gebod met Dt.Er is in de traditie een verschil tussen joden en christenen wat betreft de telling der geboden: de rabbijnen hebben de inleiding (Tk jhwh ben het, die u uit het slavenhuis Egypte heb uitgeleid’) als eerste gebod opgevat en vervolgens het verbod vreemde goden te dienen en beelden te maken tezamen genomen als tweede gebod. De r.k. en ev. luth. kerk hebben in navolging van Origenes en Augustinus de inleiding met het verbod, vreemde goden te dienen en beelden te maken, als één gebod geteld en het 10e in tweeën gedeeld. In de grieks-orthodoxe en reformatorische kerken heeft men de joodse telling overgenomen met slechts als verschil, dat de inleiding tezamen geteld wordt bij het verbod vreemde goden te dienen.

De Decaloog is naar inhoud te splitsen in geboden met betrekking tot de verhouding tot God (tot en met het sabbatsgebod) en die tot de naaste. Opvallend naar inhoud is de afwezigheid van cultische voorschriften en naar de vorm de apodictische stijl. Jeremia onderstelt kennis van de Decaloog, die bij de uittocht uit Egypte is gegeven en ontkent dat daarin voorschriften met betrekking tot de offercultus waren begrepen (Jr 7,1-23).

Er is discussie rondom de vraag in hoeverre een ’oervorm’ van de Decaloog kan worden gereconstrueerd, bv. door een optelling van korte, negatief geformuleerde verboden. Deze wordt dan ontleend aan andere series verboden (zoals Lv 18,6-10 en Dt 11-26) die gekenmerkt worden door refreinwoorden met het oog op memorisatie. Het getal 10 wordt in verband gebracht met de vingers der beide handen.

Ook in Ex 34 is een Decaloog opgenomen, die de verzen 14, 17, 19a, 20b, 21, 23, 25a, 25b, 26a en 26b omvat. Deze werd door Goethe ontdekt en ouder dan de Decaloog genoemd. In de literatuur spreekt men hier van de cultische Decaloog, omdat de ethische geboden ontbreken.

De ontdekking van verwante formules in en gebruiken rondom assyrische en hethitische vazalverdragen heeft aan de bestudering van de Decaloog nieuwe bijdragen geleverd.

Lιτ. A. S. Kapelrud, Some Recent Points of View on the Time and Origin of the Decalogue (ST 18, 1954, 81-90). W. Kessler, Die literar., hist. u. theol. Problematik des Dekalogs (VT 7, 1957, 1-16). W. Beyerlin, Herkunft und Geschichte der altesten Sinaitraditionen (Tübingen 1961). J. J. Stamm, Der Dekalog lm Lichte der neueren Forschung2 (Bem/Stuttgart 1962). N. Lohfink, Zur Dekalogfassung von Dt 5 (BZ N.F. 9, 1965, 17-32). [Beek]

< >