De dynastie der koningen die over het rijk der → Parthen hebben geregeerd (ca. 250 vC 227 nC).
Volgens de meeste bronnen is de dynastie genoemd naar de stichter Arsaces, een nomadenhoofdman die ca. 250 vC de satrapie Parthië ten zuidoosten van de Kaspische Zee van de heerschappij der Seleuciden bevrijd zou hebben; in ieder geval was het gebied onafhankelijk na de overwinning van Arsaces’ broer Tiridates op Seleucus II (ca. 235 vC). De Arsaciden pretendeerden af te stammen van de Perzische koning Artaxerxes II en de traditie van het Perzische rijk der Achaemeniden voort te zetten; de meesten van hen droegen de troonnaam Arsaces. Daarom is het moeilijk aantal en volgorde der Arsaciden nauwkeurig vast te stellen; de volgende lijst kan dan ook in vele opzichten slechts als werkhypothese gelden (de meeste tegenkoningen zijn onvermeld gelaten):Arsaces I ca. 250-247
Tiridates 247-211
Artabanus I (?) 211-191
Phryapites 191-176
Phraätes I 176-171
Mithridates I 171-138/137
Phraätes II 137-128
Artabanus II 128-123
Mithridates II 123-88
Gotarzes I 90-87
Orodes I 89-77
Sinatruces 77-70
Phraätes III 70-57
Orodes II 57-38/37
Pacorus I 53-38
Phraätes IV 37-2 vC
Phraätes V 2 vC-6/7 nC
Orodes III 7-8 nC
Vonones I 9-12
Artabanus III 10-39
Vardanes 39-45
Gotarzes II 39-51
Vonones II 52
Vologeses I 52-80
Pacorus II 78-116
Artabanus IV 80-81
Chosroës of Osroës 106-129
Vologeses II 106-148
Mithridates V 130-147
Vologeses III 147-192
Vologeses IV 191-209
Vologeses V 209-223
Artabanus V 213-226/227
Door veroveringen wisten de Arsaciden op den duur een
gebied te beheersen dat zich uitstrekte van de Eufraat tot de Indus en van de Kaspische Zee tot de Perzische Golf. Na de nederlagen der Parthen tegen de keizers Marcus Aurelius en Septimius Severus in de 2e eeuw nC verloor de dynastie aan gezag. De laatste vertegenwoordigers werden verdreven door een zekere Ardasjir (Artaxerxes), de grondlegger van het rijk der Sassaniden.
Lit. N. C. Debevoise, A Political History of Parthia (Chicago 1938). - J. Wolski, L’histoire d’Arsace Ier (Historia 8, 1959, 222-238). [Beek/Nuchelmans]