Apocalyptiek is een naar de αποκαλυψις (openbaring) van Johannes genoemde literatuur, maar ook het complex van godsdienstige, ethische en kosmologische voorstellingen, dat in deze literatuur vorm heeft gekregen.
De αpocalyptiek houdt zich bezig met de onthulling van geheimenissen, die voor de mensen verborgen zijn gehouden, maar aan enkele uitverkorenen heten te zijn geopenbaard. Deze betreffen vooral de toekomst, de onzienlijke wereld, waarin de engelen wonen, en de plaatsen, waar de bozen gestraft en de goeden beloond worden.I. In het OT is de apocalyptiek. voorbereid door Joël, Ezechiël, Zacharia en sommige gedeelten van Jesaja. Ezechiël is met name een ’vader der apocalyptiek’ genoemd. Bij hem ontmoeten we bepaalde kenmerken zoals de breedvoerige schildering van visionaire ervaringen, gepaard met vaagheid van voorstelling, die tot uitdrukking komt in een menigvuldig gebruik van de formule ’wat geleek op’. Ook gaat in zijn beschrijving een figuur optreden, die bemiddelt tussen de profeet en de meer dan menselijke wereld en uitlegt wat niet duidelijk is. De apocalyptiek. is vooral tot bloei gekomen in Dn 7-12, waarvan de laatste redactie afkomstig moet zijn uit de periode van de makkabeese opstand tussen 167 en 164. Men herkent hier de stijl van Ezechiël, de behoefte zich uit te drukken in een symboliek, waaraan dieren van onnatuurlijke gedaante dienstbaar worden gemaakt. Bijzonder treffend is hier ook het zich bezighouden met de geschiedenis, die in grote perioden is ingedeeld en dan niet cyclisch wordt gezien, maar als doelbewuste gang naar een voleinding. Bij de berekening van het ogenblik van ondergang en verlossing wordt gebruik gemaakt van getallen, die steunen op de in de 2e eeuw reeds lang als canoniek erkende tekst van Jeremia (Jr 25,11lv; 29,10, Dn 9,1-27).
II. De apocalyptiek bereikt een hoogtepunt in de eeuw vóór en na het begin van de christelijke jaartelling. De literatuur, die de openbaringen doorgeeft verschijnt dan onder het pseudoniem van groten uit de oertijd zoals Henoch, maar ook als het ’Testament der twaalf patriarchen’. Doordat het rabbijnse jodendom zich tegen de geestelijke wereld van de apocalyptiek keerde, is slechts weinig van deze literatuur in het hebreeuws bewaard gebleven. Maar ook het christelijke milieu, dat aanvankelijk de apocalyptiek in zich opnam, stootte onder de invloed van het hellenistische intellectualisme de boeken met de openbaringen der geheimenissen af. Daarom is veel uit het grieks vertaald in het ethiopisch, latijn, Slavisch. De ontdekking van de ’fragmenten der zadokieten’ op het einde van de 19e eeuw en van de handschriften bij de Dode Zee (→ Qumran), hebben duidelijk gemaakt dat de apocalyptiek. het geestelijk bezit is geweest van een sektarisch milieu onder de joden, dat in het begin van de 2e eeuw nC is opgegaan in de christelijke gemeenten of op een andere wijze is verdwenen.
De voornaamste geschriften, die de apocalyptiek. naliet zijn: het boek → Jubileeën, het martelaarschap en de hemelvaart van Jesaja, de sibyllijnse boeken (→ Sibylle), het boek → Henoch, de hemelvaart van → Mozes, het vierde boek → Ezra, de Syrische Baruch-apocalyps, de griekse Baruch-apocalyps, het → testament der twaalf patriarchen, het leven van → Adam en Eva, en voorts de fragmenten der zadokieten, ook genaamd → Damascus-geschrift, en een deel van de bij Qumran gevonden bibliotheek.
Lit. M. A. Beek, Inleiding in de Joodse Apocalyptiek van het Oud- en Nieuw-Testamentisch tijdvak (Haarlem 1950). J. Block, On the Apocalyptic in Judaism (Philadelphia 1952). P. Vielhauer (Hennecke 2, 407-454). [Beek]