Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

AESOPUS

betekenis & definitie

Aesopus (Αισωποσ), half-legendarische figuur, op wiens naam de meeste griekse fabels staan.

I. Leven

Betrouwbare historische gegevens over het leven van Aesopus ontbreken. De getuigenissen uit de Oudheid laten zich voor een deel herleiden tot een populaire Aesopus-biografie, een soort ’volksboek’ dat in de 6e eeuw vC ontstaan moet zijn. Volgens Herodotus (2, 134) zou de λογοποιος Aesopus samen met Rhodopis als slaaf gediend hebben bij de Samiër Iadmon en door bewoners van Delphi om het leven gebracht zijn. In later eeuwen zijn aan deze kern allerhande details en anecdotes toegevoegd: zo zou Aesopus in zijn jeugd door Isis en de muzen van doofstomheid zijn genezen, Croesus en Solon hebben ontmoet, verbleven hebben bij de koning van Babylon en zelfs uit de doden opgestaan zijn. Volgens Plutarchus was Aesopus lelijk en gebocheld, maar scherpzinnig en geestig. Een oude afbeelding (5e eeuw vC) bevindt zich op een attische schaal in het Vaticaans Museum (Aesopus met de vos); ook het beeld van de gebochelde dwerg in de Villa Albani te Rome (2e eeuw nC) wordt door sommigen als dat van Aesopus geïdentificeerd. Van de drie bewaard gebleven versies van de ’Aesopusroman’ stamt de oudste volgens Perry uit de 1e eeuw nC.

II. Werken

Het is waarschijnlijk, dat in het Aesopus verhaal uit de 6e eeuw vC verschillende aan Aesopus toegeschreven fabels verwerkt waren, en dat daaruit later zelfstandige bundels zijn ontstaan, uitgebreid met fabels van andere oorsprong. De blijspeldichter Aristophanes vermeldt Aesopus herhaaldelijk als auteur van fabels en Plato (Phaedo 60 D) vertelt, dat Socrates in de gevangenis bij wijze van tijdverdrijf τους του Αισωπου λογους in versvorm overbracht. Een oude collectie, waarvan slechts de titel Λογων Αισωπειων συναγωγαι bekend is, staat op naam van Demetrius van Phalerum (ca. 300 vC). De in de handschriften overgeleverde verzamelingen heeft men tot drie families kunnen herleiden, de collectio Augustana, ontstaan tussen de le en 5e eeuw nC, de collectio Vindobonensis uit de 6e of 7e eeuw en de collectio Aenesiana of Accursiana (9e eeuw?). Het oudste en belangrijkste handschrift van de eerste groep is codex 397 van de Pierpont Morgan-bibliotheek te New York (10e eeuw), die ook de oudste versie van de ’roman’ bevat, van de tweede groep de codex Vindobonensis graecus 130 (12e eeuw). Een vrije bewerking in choliambische versmaat werd in de 2e eeuw nC vervaardigd door → Babrius (Μυθιαμβοι Αισωπειοι), een aantal vrije latijnse bewerkingen in iambische senarii maakt deel uit van de fabelbundel van → Phaedrus (ca. 15 vC - 50 nC). Zie ook Avianus.

III. Betekenis

De uitvinder van het genre ’fabel’ is Aesopus stellig niet. In Indië, Egypte en Mesopotamië waren reeds in het 2e millennium vC fabels in omloop; uit het Oosten zijn er zeker ook vele naar Klein-Azië en Griekenland gekomen. In Griekenland komen de eerste voor bij Hesiodus (De havik en de nachtegaal) en Archilochus (De vos en de aap). Sinds Aesopus begint de fabel echter haar zegetocht door Griekenland en het Westen; Aesopus’ aandeel in de ontwikkeling van het genre is niet met zekerheid vast te stellen. De aesopische fabels vervulden een belangrijke functie in het onderwijs en werden graag gebruikt in het blijspel en als illustratiemateriaal in wijsgerige en moraliserende literatuur. De hele Oudheid en middeleeuwen is dat zo gebleven. → Fabel.

Lit. Editio princeps van Bonus Accursius met de collectio Aenesiana van 144 labels (Milaan, ca. 1480). Beste recente uitgaven: E. Chambry, Esope, Fables2 (Paris 1960; met franse vertaling). A. Hausrath/H. Haas/H. Hunger, Corpus fabularum Aesopicarum (Leipzig 19574959). B. E. Perry, Aesopica 1-4 (Urbana 1952vv.). - F. R. Adrados, Estudios sobre el léxico de las fabulas Esópicas (Salamanca 1948). A. Wiechers, Aesop in Delphi (Meisenheim 1961). - Nederlandse vertaling van B. van Bilsen, Aesopus’ fabels, keuze uit zijn werk (Amsterdam z.j.). Duitse vertaling van A. Hausrath, Aesopische Fabeln (München 1940). [Nuchelmans]

< >