Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

AVIANUS

betekenis & definitie

Romeinse dichter die ca. 400 nC 42 fabels in disticha schreef, waarvoor hij, kennelijk via een latijnse proza-bewerking, de griekse fabeldichter → Babrius als voornaamste, waarschijnlijk als enige bron gebruikte.

Hij droeg zijn werk op aan een zekere Theodosius, die men geïdentificeerd heeft als de bekende schrijver Macrobius. Het geschrift vertoont geen spoor van christelijke opvattingen, geeft wel blijk van grote bekendheid met de oude godsdienstige gebruiken en mythen. De metriek is niet vlekkeloos, de taal, sterk beïnvloed door Vergilius en Ovidius, vaak duister en gekunsteld, en niet vrij van vulgarismen. Toch heeft het boek spoedig een plaats als schoolboek veroverd. In de middeleeuwen vond het grote verbreiding en werd het vaak geïmiteerd, bv. in de Novus Avianus van Alexander Neckam (12e eeuw). De talrijke handschriften, vaak voorzien van uitvoerige scholia, kan men in twee, allengs naar elkaar toe groeiende families onderscheiden.Lit. Uitgaven: Editio princeps: Keulen 1494. Beste moderne edities: E. Baehrens, Aviani fabulae (Poetae latini minores 5, Leipzig 1883). R. Ellis, The Fables of Avianus (Oxford 1887).. Met engelse vertaling: J. W. Duff/A. M. Duff, Minor Latin Poets (Loeb Class. Libr., London 1934). Duitse vertaling: L. Mader, Antike Fabeln (Zürich 1951). - O. Crusius (PRE 2, 2373-2378). A. Goldschmidt, An Early Manuscript of the Aesop Fables of Avianus and Related Manuscripts (Princeton 1947). [Diercks]

< >