is de wet van 22 Juni 1901, Stbl. no 158, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 Juni 1952, Stbl. no 362, houdende wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting.
Art. 1 verplicht de Gemeenteraden, voorschriften vast te stellen betreffende de eisen, in acht te nemen bij het bouwen, vernieuwen, veranderen of uitbreiden van woningen, het in gebruik nemen of geven tot woning van een niet als woning gebezigd gebouw (voor al deze handelingen is schriftelijke vergunning van B. en W. nodig, art. 6), alsmede betreffende bestaande woningen. Voorts moet de Raad krachtens art. 2 t.a.v. woningen en andere gebouwen voorschriften vaststellen ter bepaling van de voor- en achtergevelrooilijnen (z rooilijn), en overigens t.a.v. de plaatsing van woningen en de hoogte. •
De wet geeft een groot aantal gedetailleerde bepalingen, waaraan de gemeentelijke voorschriften hebben te voldoen, welker vermelding echter buiten het bestek van dit artikel zou vallen. B. en W. kunnen verbetering van een slechte woning gelasten (art. 20). Is woning niet meer in bewoonbare staat te brengen of zijn gelaste verbeteringen niet aangebracht, dan kan de Raad deze woning onbewoonbaar verklaren (art. 25). Blijkt een onbewoonbaar verklaarde woning gevaar of overwegende hinder voor andere woningen op te leveren, dan kunnen B. en W. afbraak gelasten (art. 29).
Bij art. 34 is een nieuwe titel aan de Onteigeningswet toegevoegd, waarin een vereenvoudigde onteigeningsprocedurewordt ingevoerd, als onteigening in het belang der volkshuisvesting nodig is. Art. 35 regelt het bouwverbod. Voor uitbreidingsplannen z stedebouw en uitbreidingsplan.
De gemeenten kunnen voorschotten en bijdragen verlenen aan verenigingen, vennootschappen en stichtingen, die uitsluitend in het belang der volkshuisvesting werkzaam zijn (vnl. woningbouwverenigingen), ter tegemoetkoming in de door deze t.b.v. de volkshuisvesting gemaakte kosten (art. 52); deze moeten in ten hoogste 75 jaar worden terugbetaald. De gemeenten kunnen ook zelf woningen bouwen (art. 54). Voor geldelijke steun, door gemeenten aan verenigingen, enz., verleend krachtens art. 52 zowel als voor door haarzelf gemaakte kosten kunnen zij voorschotten en bijdragen van het Rijk ontvangen.
Lit.: L. Lietaert Peerbolte, De W. (2de dr. 1935); J. Kruteman, de volkshuisvesting onder de W. (1940); H. G. van Beusekom, Woningvoorziening in een nieuwe tijd (1946); J. van Lieshout, Na-oorlogse financiering van woningen 1919-’48 (1949); P. A. van der Drift, Commentaar op de W. (1949).