Duits historicus, kunstgeleerde en letterkundige (Homberg, Baden, 17 Juni 1882), bezocht het gymnasium te Karlsruhe, studeerde te Heidelberg en Tübingen, promoveerde in 1905 te München in de filosofie met geschiedenis als hoofdvak en wijdde zich daarna aan het schrijven van werken vnl. op het gebied van de kunstgeschiedenis, waarvoor hij talrijke reizen in Europa ondernam. Zijn geschriften zijn zeer verzorgd van stijl en geven blijk van een uitgebreide kennis der kunstgeschiedenis.
Na Wereldoorlog II publiceerde hij voortreffelijke vertalingen van Franse dichters.Bibi.: Der nackte Mensch in der Kunst aller Zeiten und Völker (1913, 6de dr. 1924, 00k in 2 dln : Die Kunst und die Gesellschaft, en: Der Körper des Menschen in der Gesch.der Kunst, 1916) ; Der Bauern-Breugel (1915, 2de dr. 1920); Rokoko (3de dr. 1918); Der Isenheimer Altar des Matth. Grünewald (1919); Die bildende Kunst in der Gegenwart (1920,2de dr.1923) ; Vom GeistdesBarocks (München 1920, 2de dr. 1924); Giotto (1923); Fra Angelico (1923) ; Das Gastgeschenk. Werke und Maler in 23 Erzählungen (München 1923) ; Barbaren und Klassiker (1923) ; Vittore Carpaccio (1925) ; Rembrandt (Stuttgart 1926) ; Allg. Kunstgesch. (1929) ; Europ. Hauptstädte (1932) ; Das Land der Griechen (1934) ; Euch einer Kindheit (1936); Begegnungen mit Bildern ( 1947) ; Dtgas (1948); Meissei, Feder und Palette (1949) ; Was bedeutet die moderne Kirnst (1949). Vertalingen: Ausgew.
Gedichte Ch. Baudelaire mit Essay über d. Dichter (1946); Franz. Gedichte des 19. Jahrhunderts (1949); A. Rimbaud, Das trunkene Schiff (1950).
