(Friedrich Heinrich) een der grondleggers der Hebreeuwse taal-wetenschap (Nordhausen 3 Febr. 1786 - Halle Saaie 23 Oct. 1842), was van 1811 tot aan zijn dood hoogleraar aan de universiteit te Halle, waar toen tijdelijk ca 900 studenten in de Protestantse theologie ingeschreven waren. Behalve door een commentaar op Jesaja (1820 v.) is zijn naam vermaard gebleven door de grote Thesaurus philologicus criticus linguae Hebraeae et Chaldaeae (3 dln, 1829 vlgg., voltooid 1858 door zijn leerling E.
Rödiger) en vooral door zijn Hebräisches und Aramäisches Handwörterbuch über das Alte Testament (iste ed., 1810) en door zijn Hebräische Grammatik (iste ed., 1813), die telkens opnieuw bewerkt werden en die nog heden vrij algemeen ook in Nederland bij het academisch onderwijs in het Hebreeuws gebruikt worden.Bibl.: Van het woordenboek verscheen 1921 een 17de ed. door F. Buhl; thans verschijnt bij fa Brill te Leiden een geheel nieuw bijgewerkte uitgave van L. Köhler en W. Baumgartner (1948 w.); van de grammatica de 29ste ed. door G.
Bergsträsser, alleen voor vakgeleerden bruikbaar, dl I, 1918; dl II, 1929.
Lit.: R. Haym, G., eine Erinnerung (1842); Festschrift zum Vierjahrhundertfeier des Gymnasium zu Nordhausen (1924), 128 e.v.; E. F. Miller, The influence of G. on Hebrew lexicography (New York 1927).