is een internationale beweging van humanistisch karakter. Over de oorsprong is veel geschreven en ook gefantaseerd: men heeft de vrijmetselarij met Egyptische mysteriën, Pythagoreërs, Middeleeuwse Orden van Tempelridders, Rozekruisers e.a. in verband willen brengen, zonder echter strikt bewijs te leveren.
De huidige beweging stamt uit de tijd der Verlichting. Door aaneensluiting van 4 bestaande loges, overblijfselen van oudere bouwliedenorganisaties, waarbij ook niet-vaklieden zich als „beschouwende” leden, „vrije” metselaars konden aansluiten, ontstond op 24 Juni (de dag van Johannes de Doper) 1717 te Londen de eerste Grootloge (grootloge = de vereniging van verschillende loges in één organiek verband). Vandaar verbreidde de beweging zich snel, ook naar andere landen. Thans zijn over de gehele wereld meer dan 6 millioen vrijmetselaren bij loges aangesloten. In 1734 werd de eerste loge in Nederland opgericht, op 25 Dec. 1756 sloten alle Nederlandse loges zich aaneen tot een nationale Grootloge, waarvan de naam thans luidt: De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Deze Orde, die ook Indonesië, Suriname, de Antillen en Zuid-Afrika omvat, heeft in Nederland ongeveer 60 loges met ruim 4000 leden.Voor de kennis van haar grondbeginselen verwijst de vrijmetselarij nog steeds naar het Wetboek, door de predikant dr James Anderson ontworpen en door de Engelse Grootloge in 1723 goedgekeurd, verdeeld in de hoofdstukken „History”, „Charges” en „Regulations”.
Het eerste artikel der „Charges” (Ned. „De Oude Plichten”) luidt:
„Een Vrijmetselaar is door zijn beroep verplicht de Zedewet te gehoorzamen; en wanneer hij de Kunst recht verstaat, zal hij nooit een stompzinnige godloochenaar, noch een ongodsdienstig libertijn zijn. Hoewel nu de Vrijmetselaren in oude tijden verplicht waren, in ieder land van de godsdienst van dat land of dat volk te zijn, welke die ook mocht zijn, zo wordt het nu toch doelmatiger geacht, hen alleen tot die godsdienst te verplichten, waarin alle mensen overeenstemmen, hun bijzondere meningen aan hen zelf overlatende, dat is: te zijn goede en trouwe mannen of mannen van eer en rechtschapenheid, door welke benamingen of overtuigingen ze overigens gescheiden mogen zijn; waardoor de Vrijmetselarij het middelpunt der Vereniging wordt en de bron van trouwe vriendschap tussen mensen, die anders in voortdurende verwijdering van elkaar zouden gebleven zijn”.
Overigens is de Vrijmetselarij in haar wezen — naar haar eigen getuigenis — moeilijk te omschrijven : zij heeft „niet een bepaalde geloofsleer of een in vaste stellingen neergelegde wereldbeschouwing, maar is veeleer een wegwijzer naar een bepaalde levenshouding, anders gezegd, een beoefening van levenskunst”. De Nederlandse Orde tracht in art. 2 en 3 harer Ordegrondwet het voornaamste samen te vatten:
ART. 2.
1. „Vrijmetselarij is de uit innerlijke drang geboren geestesrichting, welke zich openbaart in een voortdurend streven naar ontwikkeling van al die eigenschappen van geest en gemoed, die de mens en de mensheid kunnen opvoeren naar hoger geestelijk en zedelijk peil. Zij vindt haar toepassing in de beoefening van de hoogste levenskunst”.
2. „De Orde, zelfstandig deel van de broederschap der Vrijmetselaren verspreid over het oppervlak der aarde, stelt zich ten doel een gemeenschappelijk middelpunt te zijn voor de beoefening van die levenskunst en streeft naar de veelzijdige en harmonische ontwikkeling van de mens en de mensheid”.
3. „Zij gaat uit van een vast vertrouwen in de werkelijkheid ener geestelijke en zedelijke, de mens en de mensheid voortstuwende wereldorde”.
4. „Zij neemt voorts als grondslag aan de erkenning van: de hoge waarde van de menselijke persoonlijkheid; ieders recht om zelfstandig te zoeken naar waarheid; ’s mensen zedelijke verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten; de gelijkheid in wezen van alle mensen; de algemene broederschap der mensen; ieders plicht om met toewijding te arbeiden aan het welzijn der gemeenschap”.
ART. 3.
1. „De Orde tracht haar doel te bereiken door haar inrichting en de onderlinge verhoudingen in haar midden te doen beantwoorden aan de in art. 2 omschreven beginselen en door de maatschappij van deze beginselen te doordringen”.
2. „Zij arbeidt daartoe eensdeels op de haar eigen wijze met behulp van symbolen en ritualen als vertolking van idealen en gedachten, uitingen van de hoogste levensgeest, anderdeels door te bevorderen alles wat geestelijke armoede, zedelijke en stoffelijke ellende kan doen verkeren in geestelijke en zedelijke rijkdom en stoffelijke welstand”.
„Zij kweekt verdraagzaamheid, betracht rechtvaardigheid, bevordert naastenliefde, zoekt op, wat mensen en volken vereent, tracht weg te nemen, wat de geesten en gemoederen verdeelt, en brengt tot hogere eenheid door het bewustzijn levend te maken van de allen verbindende broederschap”.
4. „Zij eist gehoorzaamheid aan de wetten des lands”.
Uit een en ander blijkt, dat verdraagzaamheid, verbroedering van alle mensen, geestelijke vrijheid en persoonlijkheidsvorming tot de grondbeginselen behoren. De Vrijmetselarij wil niet antigodsdienstig zijn en kent een „Opperbouwmeester van het heelal” als hoogste ordenende kracht. Zij kan in haar Orde opnemen „vrije mannen zonder onderscheid van godsdienst, confessie, partij, stand, ras of nationaliteit”.
De Vrijmetselarij tracht haar idealen tot uitdrukking te brengen door zinrijk rituaal en symbolen, die voor een belangrijk deel aan de bouwkunst ontleend zijn: de mensheid wordt gezien als een Tempel, de mensen zijn de bouwers en tegelijk de stenen. „De Ruwe Steen is het symbool van de nog onvolkomen mens en de Kubieke Steen symboliseert de mens als bruikbaar en nuttig lid der gemeenschap”.
Op belangrijke momenten der geschiedenis heeft de Vrijmetselarij meer dan eens grote invloed uitgeoefend, bijv. in de Franse revolutie, maar ook bij het ontwerpen van de Constitutie der Verenigde Staten van Noord-Amerika door vrijmetselaars als George Washington en Benjamin Franklin. Vooral in de Latijnse landen is de beweging dikwijls fel anti-katholiek. Omgekeerd heeft de Rooms-Kath. Kerk de Vrijmetselarij meer dan eens zeer scherp veroordeeld, o.a. in de Encycliek van paus Clemens XII op 28 Apr. 1738. Tal van bekende figuren uit de historie zijn vrijmetselaars geweest, bijv. Frederik de Grote, Goethe, Fichte, Herder, Lessing, Liszt, Haydn, Mozart, Nelson, Wellington, Thorwaldsen, Roosevelt. Ook verschillende leden van het Engelse, het Nederlandse en het Belgische Vorstenhuis hebben tot de Vrijmetselaren behoord, o.a. koning Willem II, prins Frederik (Grootmeester van 18161881), prins Alexander (Grootmeester 1882-1884) en Leopold I, koning der Belgen.
Wat de organisatie aangaat, de leden worden onderscheiden in 3 graden: leerling, gezel, meester. Plaatselijk zijn zij verenigd in loges, die autonoom zijn. Deze vormen samen in een land een Grootloge of Grootoosten met aan het hoofd een Grootmeester, die wordt bijgestaan door tien Grootofficieren, die met hem het Hoofdbestuur vormen. Alleen de meester-vrijmetselaar is benoembaar in het bestuur van loge of orde (zie hiervoor en voor hun verkiezing: de Grondwet voor de Orde, ingevoerd 1 Mrt 1917). Er bestaat wel vriendschappelijk contact met andere grootloges, maar geen internationale organisatie. Op gezette tijden komt de loge bijeen voor Tempel-arbeid: de plechtige aanneming van nieuwe leden, bevordering van leden tot een hogere graad, beide naar geheime magonnieke ritus, viering van het jaarfeest St-Jan (op of ca 24 Juni) of andere plechtige herdenkingen; en voor Voorhofarbeid, welke bestaat in het bespreken van ritualistiek, symboliek, van religieuze, filosofische, maatschappelijke of economische onderwerpen, ingeleid met een voordracht, een „Bouwstuk”.
Op de jaarlijkse algemene vergadering der Orde, genaamd Grootoosten, die gehouden wordt in het door prins Frederik geschonken Ordegebouw te ’s-Gravenhage, waarvoor elke loge enige leden afvaardigt, worden de belangen der gehele Orde besproken en eventuele besluiten genomen.
Behalve de bovenomschreven Orde werken in Nederland nog 4 andere regelmatige maçonnieke organisaties, t.w. de Afdeling van de Meestergraad, het Hoofdkapittel van de Hoge Graden, de Opperraad van de 33ste en laatste graad van de Schotse ritus en het Grootkapittel van het Heilig Koninklijk Gewelf (Royal Arch). Zij hebben elk een eigen ritus en zij recruteren haar leden uit de Meesters van gemelde Orde.
PROF. DR G. SEVENSTER
Naast de genoemde „masculine” (alleen voor mannen toegankelijke) orde werkt in Nederland de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij „Le Droit Humain”, die mannen en vrouwen op gelijke voet als leden toelaat. Deze orde, in 1899 opgericht door de Franse vrijmetselaars dr Georges Martin en door de in 1882, wegens haar grote maatschappelijke verdiensten in Parijs ingewijde, Maria Deraisnes, is internationaal georganiseerd en heeft haar loges over de gehele wereld. In Nederland telt zij ca 600 leden en 20 loges. In tegenstelling tot de bovengenoemde organisatie bij het „Grootoosten der Nederlanden” vormen haar Blauwe Loges (1ste- 3de graad) één organisch geheel met de hogere graden (4de-33ste graad). Overigens zijn haar idealen en werkzaamheden dezelfde als die van de masculine Orde.
Lit.: 175 jaren Ned. V. Uitg. v. h. Hoofdbestuur der Orde (Amsterdam 1931); J. Lindeboom e.a., Beschouwingen over de V. van Niet-Vrijmetselaren (’s-Gravenhage 1931); A. F.
L. Faubel, V. Oorspr., wezen en doel (Den Haag 1931); Idem, V. en haar tegenstanders (’s-Gravenhage 1923, 2de dr. 1933); A. S. Carpentier Alting, V. (Baarn 1915, Kerk en Secte VI, 8); Idem, Woordenboek voor Vrijmetselaren (Haarlem 1884); Het geestelijk wezen der V. (uitg. v. h. H.B. der Orde); J.
B. Schouwink, De geestelijke waarde van de V. (’s-Gravenhage 1950); J. G. Spaan, Enige beschouwingen betreffende V. (z.j.); D. de Visser Smits e.a., V., gesch., maatsch. bet. en doel (’s-Gravenhage 1931); E. Lennhof, De vrijmetselaren (1940 vert, uit het Duits); G. Schweitzer, F. u.
Kirche (1932); O. Posner u. E. Lennhof, Internat. Lexikon der Fr. (1932); Het Huis van Oranje en de Ned. Orde van Vrijmetselaren 7 Jan. 1937 (’s-Gravenhage 1937) ; J.
G. Findel, Geschichte der Freimaurerei (Leipzig 1884) ; ook vert.); A. E. Thierens, Het wezen der V. (’s-Gravenhage 1914) ; H. Bakker, Stroomingen en Sekten van onzen tijd (Utrecht 1924) ; J. J.
Hoogewerff, Gemengde Vrijmetselarij (’s-Gravenhage 1949); brochure: Intern. Orde der Gemengde Vrijmetselarij „Le Droit Humain”, ter herdenking van het 50-jar. bestaan (1949).
Van Rooms-Katholieke zijde: J. van Term, Het ontstaan, streven en einddoel der vrijmetselarij (Hilversum, 21929); Idem, Driehoek, Delta en Davidsschild (Bussum 1931); Kath. Archief, 8ste jaarg. (1953) kol. 755-764.
De eerste kernen van vrijmetselaars in BELGIË werden waarschijnlijk opgericht door Britse officieren, behorende tot de legers die, in de eerste helft van de 18de eeuw, bij herhaling het grondgebied der Belgische provincies bezetten. Over die periode bestaan weinig gegevens. De oudst bekende loge zou La Parfaite Union zijn, opgericht te Bergen in 1721. De later in de 18de eeuw opgerichte loges stonden los van elkander, vele verdwenen na een kortstondig bestaan, de belangrijkste trachtten te worden opgenomen door een van de buitenlandse grootloges (Londen, Parijs of Den Haag) wat bij deze laatste aanleiding gaf tot menig geschil omtrent territoriale bevoegdheden. De heersende verwarring loopt eerst in de jaren 1770 ten einde, in die periode wordt een algemeen ordereglement door de meeste loges van de Belgische provincies aanvaard. Onder de regeringen van Maria-Theresia en van Jozef II en onder het Franse bewind kenden de loges een wisselvallig bestaan; zij waren niet zelden het voorwerp van controle- of verbodsmaatregelen.
Eerst op 28 Febr. 1833 werd de Orde der Vrijmetselaars onder het Grootoosten van België opgericht, waarbij de meeste loges zich aansloten. Grondbeginselen, emblemata, riten en hiërarchistische indeling zijn van dezelfde aard als in Nederland. In België bestaan ongeveer 35 loges, waarvan een 12-tal te Brussel; alléén mannen worden er in opgenomen. Tijdens Wereldoorlog II werd, in de eerste maanden van de bezetting, door de Duitse overheid in verscheidene steden een anti-maçonnieke tentoonstelling ingericht in de tempels van de Vrijmetselarij.
Lit.: Paul Duchaine, La Franc-Maçonnerie belge au XVIIle siècle (Bruxelles 1911); Maurice Gock, Les Secrets de la Franc Maçonnerie (Bruxelles 1935).