Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VRIJE GEMEENTEN

betekenis & definitie

zijn in het algemeen die gemeenten, die zich buiten haar oorspronkelijk kerkelijk verband hebben geplaatst. In het bijzonder in Duitsland de beweging ca 1845, waarbij G.

A. Wislicenus, predikant te Halle, op de voorgrond trad; in Nederland de Vrije Evangelische gemeenten, in een Bond verenigd (1881) en Vrije Gereformeerde gemeenten in verschillende plaatsen. In specifieke zin wordt het begrip gebruikt voor de Vereniging De Vrije Gemeente, 30 Nov. 1877 te Amsterdam opgericht onder leiding van de gebroeders dr Ph. R. en P. H. Hugenholtz (resp. voorzitter en voorganger).

De eerste bijeenkomst (ca 800 à 900 personen) werd3Febr. 1878 gehouden. Directe aanleiding was het besluit van de Alg. Synode van de Ned. Hervormde Kerk om de belijdenisvragen te handhaven. De diepere oorzaak was gelegen in de toenemende orthodoxe overheersing, waartegen reeds jarenlang strijd was gevoerd.De Vrije Gemeente stelt zich ten doel de aankweking van godsdienstig-zedelijk leven in vrijzinnige, ondogmatische geest. Zij tracht dit te bereiken door godsdienstige samenkomsten en door de „School voor Godsdienstonderwijs en Karaktervorming” (leerplan van 5 jaren). Het afgelopen hebben van deze school sluit toetreding tot de Vrije Gemeente niet in. Om lid te worden wordt anderzijds het afleggen van een geloofsbelijdenis of het ondertekenen van een beginselverklaring niet gevraagd. Men wordt slechts geacht met het doel van de Vereniging in te stemmen. De autonomie van de mens in religieuze aangelegenheden staat voor de Vrije Gemeente onwrikbaar vast.

De Vrije Gemeente is gericht op een toekomst, waarin de universele religie de beperkte waarheid van het Christendom volledig zal zijn voorbijgestreefd. Doop en Avondmaal kent zij niet. Orgaan: Nieuwe Stemmen uit de Vrije Gemeente (maandelijks).

Lit.: P. H. Hugenholtz, V. G. (Serie Kerk en Secte), 1908; Jubileumnummer orgaan, Nov. 1952.

< >