Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VOLKSVERHUIZING

betekenis & definitie

is de naam voor de tochten, die inzonderheid de Germaanse, doch ook andere volken van de 4de - 6de eeuw n. Chr. naar het Z. en het W. van Europa ondernamen en die de ondergang van het Westromeinse Rijk ten gevolge hadden.

Door deze tochten kreeg een groot deel van Europa een toevoer van nieuwe volkselementen. De stammen, die in andere streken kwamen, namen daar, of reeds vroeger op hun tochten, het Christendom aan, vermengden zich met de bevolking die er woonde, en deden nieuwe toestanden ontstaan, terwijl ook de talen gewijzigd werden. Achtergebleven volken in Midden-Europa breidden hun gebied uit, of vermengden zich met nieuw aangekomen stammen, vooral Slaven.Toch moet men zich niet voorstellen, dat stammen in hun geheel zich verplaatsten, dat dus in Nederland de Bataven en Kaninefaten uit hun oude woonplaatsen wegtrokken en in Franken en Saksen een gans nieuw volkselement zich hier kwam vestigen. Volken, die op een agrarisch cultuurstadium staan, laten huis en akker niet zo licht in de steek. Maar van oudsher was het bij de Germanen gebruik, dat de jongelingschap, die bij de normale bevolkingsaanwas binnen het stamgebied geen plaats meer vinden kon, elders haar heil zocht; zij traden in dienst van vreemde heren of, was de kans gunstig, zij veroverden een nieuw gebied, waar zij de bevolking rustig lieten blijven, maar zich boven hen als heer en meester vestigden. Ook voor de Volksverhuizing moet hetzelfde worden aangenomen.

De beweging gaat van Noord naar Zuid; Skandinavië is steeds het uitgangspunt van uitzwermende stammen (Goten, Bourgondiërs, Denen, Herulen).

Waarschijnlijk is de langzame achteruitgang van het klimaat gedurende de Ijzertijd omstreeks het begin van onze jaartelling catastrofaal geworden en werden dus de stammen in Skandinavië genoodzaakt zich zuidwaarts te verplaatsen. Dat kan de aanhoudende druk uit het N. verklaren. Daartegenover stond de aantrekking van het ten ondergang neigende Romeinse Rijk, dat voor avonturierende benden een gemakkelijke prooi scheen, al duurde het toch verscheidene eeuwen, vóór die ondergang was voltooid. In sommige delen van het Germaanse gebied was de bevolking zo verzwakt, dat zij aanvallen van andere volken op hun beurt niet kon weerstaan (zo konden de Slaven tot aan de Elbe oprukken). Het resultaat was een infusie van Germaanse elementen in de verschillende delen van het imperium, die een gehele vernieuwing teweeggebracht, al zien wij vooral, dat op den duur aard en taal van het oorspronkelijke volk de overhand verkrijgt en dus de Germanen als zelfstandig volk ten onder gaan.

Dan herinneren plaatsnamen en ontleende woorden aan het vroegere Germaanse element, dat ook door bodemvondsten kan worden aangetoond (slechts in Engeland behielden de Germanen de overhand). Waar reeds Germanen gevestigd waren, trad natuurlijk volledige vermenging in, zoals in Nederland; intussen leren ons namen als Betuwe (Batavi), Twente (Tuihanti), Hamaland (Chamaven), Kennemerland (Kaninefaten), dat de oude bevolking zich gehandhaafd heeft.

Door de volksverhuizing neemt de Oudheid een einde en begint de periode der Middeleeuwen; de grondslag wordt gelegd voor de toekomstige geschiedenis van ons werelddeel; alle grote moderne staten zijn scheppingen, waarvan de wortels in de Volksverhuizing liggen.

De Volksverhuizing in engere zin is slechts een onderdeel van een historisch verschijnsel, dat zich veel verder in het verleden vervolgen laat. Met de tocht van de Cimbren en Teutonen begint reeds de zuidwaartse beweging der Germaanse stammen, de tocht van de Sueven onder Ariovistus is daarvan een nieuw voorbeeld; alleen het krachtige Romeinse imperium weet zijn grenzen tegen verdere aanvallen te beveiligen. Buiten die grenzen hebben echter voortdurend verschuivingen plaats; de Bourgondiërs en Rugiërs trekken uit Skandinavië naar de kust van Mecklenburg en Pommeren, de Goten naar de Weichselmond. In de 2de eeuw verplaatsten de Goten zich zuidwaarts naar de kusten der Zwarte Zee en verontrusten daar voortdurend het Romeinse Rijk; samen met hen treden Herulen, Vandalen en andere volken op. Dan begint de eigenlijke volksverhuizing met de inval der Hunnen in 375, waardoor het Gotische rijk van Ermanarik vernietigd wordt en de Goten in beweging komen. De Oost-Goten en sommige andere Germanen onderwierpen zich aan de Hunnen, die zich in de Hongaarse laagvlakte vestigden.

De West-Goten kwamen door de overwinning op Valens bij Adrianopel in 378 in het bezit van Moesië en Thracië. Alarik voerde hen reeds in 401 naar Italië doch werd in 402 door Stilico teruggedreven. Na diens dood (408) deden de West-Goten opnieuw onder Alarik een inval in Italië, terwijl tegelijkertijd de provincies Gallië, Spanje, Brittannië en Afrika, waaruit de Romeinse legioenen teruggeroepen waren om Italië te beschermen, door Germanen overstroomd werden. De Alamannen namen het gebied van de Boven-Rijn in bezit, de Bourgondiërs vestigden zich aan de Midden-Rijn, de Angelen en Saksen veroverden Brittannië, de Alanen, Vandalen en Sueven trokken door Gallië en vestigden zich in Spanje; van hier uit veroverden de Vandalen van 429-439 ook Afrika en de eilanden in het westelijk deel van de Middellandse Zee. De West-Goten, die in 412 door Athaulf naar Gallië gevoerd waren, stichtten in 419 onder Wallia in Zuid-Gallië en Noord-Spanje een zelfstandig rijk.

In veel gevallen is van een eigenlijke verovering geen sprake, maar laat het Romeinse Rijk de vestiging van de Germaanse benden toe in de vorm van een inkwartiering van hulptroepen (zoals de Goten in Aquitanië). Zij hadden dan recht op een derde deel van de bodem. Geen wonder, dat onder zulke omstandigheden taal, recht en zeden der inwoners gehandhaafd bleven. De Romeinse beschaving had grote invloed op die van de veroveraars; de volledige versmelting werd echter verhinderd door het Ariaanse Christendom van laatstgenoemden. Gemeenschappelijk trachtten de Germanen en de Romeinen de aanvallen van Attila af te weren, die in 437 het Bourgondische rijk aan de Midden-Rijn verwoestte en van 451453 aan het hoofd van grote benden naar het W. trok. De overblijfselen van het Westromeinse Rijk in Italië en Gallië gingen verloren ; dit laatste door toedoen van de Franken.

In Italië maakte Odoaker in 476 een einde aan het Keizerrijk. Ca 500 waren alle provincies van het Westromeinse Rijk in het bezit van Germaanse veroveraars.

In Oost-Europa daarentegen duurde de beweging voort. In de 5de eeuw was reeds het land van de Weichsel tot de Elbe door Slavische stammen ingenomen; in Centraal-Rusland duurde het opdringen van de Slaven tegen de Finnen nog geruime tijd. Ook aan de Beneden-Donau, waar de Tataarse Avaren het machtigste volk waren, trad eerst langzamerhand een stilstand in, nadat in de 7de eeuw de Finse, later met Slaven vermengde, Bulgaren en Serviërs vaste woonplaatsen hadden gekregen. In de 9de eeuw drongen de Magyaren Hongarije binnen. Dan is intussen in NoordEuropa een nieuwe phase van deze beweging ingetreden (z Vikingen).

Lit.: L. Schmidt, Gesch. d. deutschen Stamme bis zum Ausgange der Völkerwanderung (2 dln, Berlin, 2de dr. 1934-’40); L. Halphen, Les Barbares (Paris, 5de dr. 1948); F. Lot, La fin du monde antique et le début du moyen-âge (Paris, 2de dr. 1951); Idem, Les Invasions germaniques (Paris 1935; herdrukt); I. H. Gosses, De groote Volksverhuizing (in: Tijdschr. v.

Gesch. LI, 1936, blz. 5-42; herdr. in: Verspr. Geschriften, Groningen 1946, blz. 83-118); R. Latouche, Les grandes invasions et la crise de l’occident au Ve siècle (Paris 1946) ; P. Courcelle, Hist. littéraire des grandes invasions germaniques (Paris 1948).

< >