Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VOLKSMUZIEK

betekenis & definitie

noemt men het totaal van traditie en repertoire die collectiviteiten op muzikaal gebied bezitten; dit in tegenstelling tot de kunstmuziek, die de expressie is van muzikaal getrainde individuen.

Over de oorsprong der volksmuziek heeft men tegenwoordig andere opvattingen dan vroeger, toen men het ontstaan zocht te verklaren in goddelijke oorsprong of collectieve creatie. Ieder volkslied is het product van een individu, opgenomen in een collectiviteit, die het in de loop der tijden door mondelinge overlevering vervormt tot een voor de gehele gemeenschap aanvaardbaar muzikaal bezit. In functie en vaak in de tekst heeft volksmuziek betrekking op het dagelijks leven dier gemeenschap : arbeids-, liefdes-, drink-, dans-, klaag-, patriottische en religieuze liederen.

Volksmuziek uit verschillende gemeenschappen heeft veelal karakteristieke eigenschappen, parallel lopend met de eigenschappen, die de gemeenschappen op andere gebieden openbaren. Overeenkomst in genoteerde volksmuziek uit verschillende gebieden kan van ethnologisch standpunt belangrijk zijn in verband met actuele of historische verwantschappen of contacten van de gemeenschappen zelf; een voorbeeld hiervan vindt men in de volksmuziek van Hongarije en Anatolië, en in gecompliceerde vorm tussen de muziek van sommige Afrikaanse negerstammen enerzijds, Spaanse volksmuziek anderzijds en de volksmuziek van Centraal- en Zuid-Amerika. In vele gevallen echter zijn de overeenkomsten slechts toevallig, althans onverklaarbaar, bijv. bij de verwantschap tussen sommige Russische zigeuner- en enkele Braziliaanse volksliederen; in andere gevallen verdwijnen zij bij interpretatie doordat de onderscheiden gemeenschappen daarbij van verschillende expressiemiddelen gebruik maken: dit is o.a. het geval bij sommige in notatie identieke muziek uit Schotland en Arabië. Daar juist de interpretatie bij volksmuziek goeddeels het karakter bepaalt en dit bij notatie in ons muziekschrift niet is weer te geven, is de studie van volksmuziek — meestal Vergleichende Musikwissenschaft genoemd — de meest recente van de muzikaal-wetenschappelijke studiën: zij was pas grondig mogelijk na de opkomst van de gramofoon als middel tot het vastleggen van volksmuziek in authentieke uitvoering.

De meest bruikbare indeling van het uitgebreide gebied der volksmuziek is die naar cultureel niveau: volksmuziek bij natuurvolken, bij halfcultuurvolken en bij cultuurvolken.

Primitieve muziek noemt men de volksmuziek van gemeenschappen, die, als gevolg van het ontbreken ener hogere culturele ontwikkeling, geen kunstmuziek kennen. Zo kan men in Europa in enkele afgezonderde gebieden van de Balkan, Spanje, Finland, Schotland e.d. nog muziek vinden die men primitief zou kunnen noemen. Over het algemeen vindt men haar echter bij de natuurvolken in Afrika, Amerika en Australië.

Technisch wordt primitieve muziek onderscheiden naar de melodische bouw — waarbij men aanneemt dat de meer statische melodie met grotere intervalsprongen een hoger ontwikkelingsstadium bewijst dan de dynamische, emotionele melodieën die trapsgewijze verlopen — en naar de melodische omvang — variërend tussen volksliederen gebouwd op twee naast elkaar liggende tonen en muziek die van een octaaf-omvang gebruik maakt, wat alweer op een hogere ontwikkelingstrap wijst —; verder naar vrij en streng rhythme — het eerste veelal gebruikt bij rituele, het laatste bij dans- en werkliederen —; ten slotte naar het optreden van monophonie, heterophonie, homophonie en polyphonie, in deze volgorde een stijgend muzikaal ontwikkelingsniveau verradend.

De volksmuziek der halfcultuurvolken is gekenmerkt door een grotere mate van melodische, rhythmische, metrische en instrumentale standaardisatie in de uitvoering dan bij primitieve muziek het geval is. Veelal hebben deze volken een soort kunstmuziek ontwikkeld, die echter door mondelinge overlevering, ontbrekende notatie, niet-individuele, dus gemeenschapskenmerken e.d. niet met de Westerse op één ontwikkelingsniveau is te plaatsen. De scheidingslijn tussen volks- en kunstmuziek is daardoor in deze categorie vaak moeilijk te trekken. Zie de artikelen over muziek onder Arabië, China, Egypte, Indonesië, Japan, Perzië Tibet.

De volksmuziek bij cultuurvolken vertoont over het algemeen duidelijke sporen van de kunstmuziek: regelmatig metrum, regelmatige phrasen, duidelijk bepaalde tonaliteit en vorm zijn eigenschappen die, afkomstig van de kunstmuziek, in de loop der tijden in de volksmuziek zijn opgenomen: een typisch voorbeeld van „gesunkenes Kulturgut”. In tegenstelling tot de lange tijd verkondigde mening dat men in de volksmuziek de bron voor de kunstmuziek moet zien, wordt nu wel algemeen aanvaard dat het proces zich in de regel in omgekeerde volgorde voltrekt. Men kan dit o.a. baseren op het feit dat het merendeel van wat nu nog als volksmuziek leeft, niet ouder is dan de 17de en 18de eeuw (o.a. in Engeland en delen van Frankrijk), of zelfs rond 1800 (Duitsland en Oostenrijk) of zelfs later (Italië) is ontstaan. Wel is oudere volksmuziek overgeleverd, o.a. als cantus firmus in de i5de-eeuwse polyphone werken l’homme armé is daarvan een voorbeeld), in oude handschriften (belangrijk voor het oude Duitse volkslied is vooral het Lochamer Liederbuch, ca 1450) of in latere werken waarin zij als aanleiding tot variaties dienden (o.a. in het Fitzwilliam Virginal Book, ca 1600). De hierin bewaarde volksmuziek leeft echter voor het grootste deel heden ten dage niet meer onder het volk, kunstmatige pogingen — in strijd met het wezen der volksmuziek, daar deze een organisch gegroeide gemeenschap veronderstelt — van volksmuziekscholen, jeugdgemeenschappen e.d. ten spijt.

JAN WISSE

Lit.: Internationale collecties: G. R. Bantock, One hundred Folksongs of All Nations (1911); F. H. Botsford, Folksongs of many Peoples (3 dln, 1921); H. Möller, Das Lied der Völker (3 dln, 1930).

Voorts: G. Stumpf, Die Anfänge der Musik (1911); R. Lachmann, Ausser-Europäische Musik (in: E. Bücken, Handbuch der Musikwissenschaft, 1928—’32); Idem, Musik des Orients (1929); Endo Hirosi, Bibliography of Oriental and Primitive Music (Tokyo 1929); E. M. von Hornbostel, African Negro Music (1929); Gurt Sachs, Vergleichende Musikwissenschaft (1930); M. Schneider, Ethnologische Musikforschung (in: Th.

Preuss, Lehrbuch der Völkerkunde, 1937); W. Danckert, Das Europäische Volkslied (1939); Curt Sachs, The History of Musical Instruments (1940); Idem, The Rise of Music (1943); Max Prick van Wely, Het bloeitijdperk van het Nederl. volkslied (Heemstede 1949).

< >