noemt men het vervaardigen van een breisel door het in lussen leggen van één of meer draden. In het algemeen kan men bij tricot twee groepen onderscheiden, nl.:
Inslagtricot, waarbij de draden in de breedterichting van het goed lopen. Hierbij wordt een gehele rij steken door één draad gemaakt.
Kettingtricot, waarbij de draden in de lengterichting van de stof lopen. Een draad vormt hier slechts één steek van een rij, waaruit volgt, dat men voor het gehele breisel een groot aantal draden nodig heeft. Deze draden moeten vooraf op één boom of meer smalle bomen geschoren worden.
Bij het vervaardigen van tricot of breien onderscheidt men twee soorten naalden, nl. tongnaalden en haaknaalden. Een tongnaald is een aan het eind tot een haakje omgebogen naald, die op de schacht een draaibare tong heeft, waardoor de haak geopend of afgesloten kan worden. Een haaknaald heeft alleen een buigzame, omgebogen spitse punt, die in een groefje van de schacht gedrukt kan worden. De haak- of tongnaalden kunnen in een rechte of cirkelvormige lijn gerangschikt zijn; men spreekt dan van vlakbreimachines of rondbreimachines. Voor het vervaardigen van tricot kunnen vele grondstoffen gebruikt worden, zoals katoen, wol, zijde, rayon, nylon, perlon of combinaties van deze vezelstoffen. Zo kan men bijv. katoen met rayon combineren, waarbij de rayondraad boven en de katoenen draad onder ligt. Dit noemt men in het algemeen platteren.
Enige soorten tricot zijn:
Plattricot, dat zowel op een vlakbreimachine als op een rondbreimachine vervaardigd wordt en meestal voor ondergoed gebruikt wordt. Wordt op de rondbreimachine in buisvorm gebreid en later door confectionneren tot kledingstukken verwerkt.
Interlook, dat eveneens buisvormig vervaardigd wordt, op de zgn. interlockmachine, die met tongnaalden werkt. Het wordt gemaakt met meer dan één draad, bijv. 12. Men spreekt dan van 12 systemen. Een voordeel van interlock is, dat het niet gemakkelijk laddert.
Kousen en sokken. Deze kunnen zowel op rondbreimachines als vlakbreimachines gemaakt worden. Afhankelijk van het type machine kunnen de kousen in „links-links”, „jacquard”, ribs- of effen patroon worden gemaakt. Kousen op rondbreimachines gemaakt heten standaardkousen. Zij hebben het nadeel, dat ze niet geminderd zijn en dus geen model houden. De zgn. „Cottonkousen”, die op Cottonmachines (vlakbreimachines) vervaardigd worden, zijn geminderd en behouden hun model. Ze worden in vlakke toestand gebreid en later geconfectionneerd. Een nadeel is het ladderen, dat ontstaat door het breken van een draad, waardoor een hele rij steken wegvalt. Dit euvel komt speciaal voor bij rayon, nylon- en perlonkousen.
Jersey. Dit wordt gemaakt op de zgn. Franse Rondstoel, die met haaknaalden werkt. De zgn. Piqué- en ribbelsteek worden gemaakt op grote rondbreimachines. Hiervan worden mantelpakjes en japonnen geconfectionneerd. Deze machines werken met 12 tot 24 breisystemen.
Charmeuse wordt op kettingstoelen gemaakt; de draden lopen in één richting van een kettingboom en worden op de kettingstoel tot steken gevormd. De kettingboom (of meer deelbomen) moet vooraf geschoren worden, zoals dit in de weverij gebeurt.
Een voordeel van charmeuse is, dat het niet laddert. Milanese wordt eveneens op een kettingstoel vervaardigd; deze heeft echter geen brede, doch wel een aantal smalle kettingbomen, die een halfellipsvormige beweging maken. Door verwerking van verschillend gekleurde garens ontstaan ruitfiguren. Milanese is eveneens zeer ladderbestendig.
Behalve op bovengenoemde machines wordt kettingtricot ook nog vervaardigd op Maratti-machines. Deze machines werken met tongnaalden, welke cirkelvormig opgesteld zijn. Het hierop gemaakte tricot wordt o.a. voor blouses en ondergoed gebruikt.
Verder kent men nog de Raschel machine, welke eveneens met tongnaalden werkt en waarop in het algemeen grove breisels zoals shawls e.d. worden vervaardigd.
Lit.: Dijkmeyer, Textiel, dl II: Breien.