Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Suriname

betekenis & definitie

(1) of Nederlands Guyana (zie de kaart), is de naam van een Nederlands Overzees Rijksdeel, aan de N.-kust van Zuid-Amerika. Het is genoemd naar de Suriname-rivier (z Suriname 2).

Ligging, grenzen, grootte.

Suriname strekt zich in N.-Z.richting van 6-2° N.Br. en in O.-W. richting tussen 54° en 58° W.L. uit. Het ligt in het N.W.-deel van het Zuidamerikaanse continent. Het gebied wordt in het N. bespoeld door de Atlantische Oceaan; de westgrens met Brits-Guyana wordt gevormd door de Corantijn en vanaf een punt op ca 3° 4' N.Br. verder naar het Z. door haar zijrivier de Coeroeni, terwijl het meest zuidelijke deel van de westgrens wordt gevormd door de Koetari, een zijrivier van de Coeroeni. De zuidgrens met Brazilië loopt van het Drielandenpunt-West bij de oorsprong van de Koetari eerst naar het O., buigt vervolgens naar het N., om daarna de waterscheiding van het zgn. Toemoek Hoemakgebergte te volgen (tussen het Amazone-stroomgebied en de stroomgebieden van Marowijne en Corantijn), tot bij het Drielandenpunt-Oost de grens met Frans-Guyana wordt bereikt. De oostgrens met Frans-Guyana volgt van Z. naar N. over korte afstand de Koele Koele, tot aan haar samenvloeiing met de Litanie, vervolgens deze laatste rivier tot de samenvloeiing met de Oelemara, van welk punt af de naam verandert in Lawa; bij Poeloegoedoe verenigt deze zich met de Tapanahony tot de Marowijne, die tot de Atlantische Oceaan de grensrivier vormt. In afwijking van het internationale gebruik volgt de grens voor zover zij door rivieren wordt gevormd deels niet de stroomdraad, doch van Suriname uit gerekend de tegenoverliggende oever, zodat de rivier dus in volle breedte Surinaams gebied is.

De vaststelling van de grenzen heeft vele onderhandelingen met de moederlanden der aangrenzende gebieden gekost. Grensmoeilijkheden met Engeland betreffen de vraag of de Coeroeni dan wel de veel meer W. lopende New River de grens zou vormen, welke kwestie nog steeds onbeslist is: bij de Vrede van Parijs (1815) was de W. oever van de Corantijn en de Koetari als grens aangenomen. Met Frankrijk bestaat verschil t.o.v. een gebied tussen de bronrivieren van de Lawa. De grens met Brazilië werd in i935-’38 vastgesteld door twee samenwerkende commissies, een Nederlandse en een Braziliaanse.

De oppervlakte van Suriname is niet nauwkeurig bekend, doch bedraagt ca 160 000 km2.

Kustgesteldheid.

De kusten zijn zeer laag en op vele plaatsen moerassig; zij lopen langzaam in zee af met ontelbare slibbanken als voorposten. Een brede zoom van bomen en struiken, vooral rhizophoren (mangroven) bedekt de slijkerige kust, die bij hoge vloeden steeds overstroomd wordt. Rhizophoren omringen ook de oevers van de mondingen der talrijke rivieren, die onder de invloed van een westwaarts gerichte, krachtige zeestroming (Zuidaequatoriale stroom, Caraïbische stroom) in het uitmondingsgebied meestal naar het W. ombuigen.

Bodemgesteldheid.

Van het N. naar het Z. gaande, kan men in Suriname drie verschillende landschappen onderscheiden, die min of meer als zones achter elkaar liggen. Deze landschappen zijn: de kustvlakte, de savannes en het heuvelland.

1. De kustvlakte vormt een ca 50 km brede, zeer lage strook, naar zee toe overgaande in modder- en zandbanken en begroeid met allerlei moerasplanten. De kust daalt zo langzaam naar zee af, dat ca 15 km uit de kust de diepte niet meer dan 3 vadem bedraagt. Door de sterke westelijke stroming voor de kust werd het door de rivieren meegevoerde slib eveneens in westelijke richting gevoerd; hierdoor, maar vooral door het uit het Oosten komende slib van de Amazone, ontstonden banken voor de riviermonden, die deze dwongen haar benedenloop steeds meer naar het W. te verleggen; de Surinaamse rivieren vertonen dan ook vrijwel zonder uitzondering in haar benedenloop een scherpe knik naar het W. De kustlijn schoof hierdoor, en tevens door de mangrovebegroeiing, die de aanslibbing sterk in de hand werkt, naar het N. op. Deze aangroeiing wordt somtijds afgewisseld door landafslag; op het ogenblik vindt landafslag plaats, waarbij de mangrovebegroeiing wordt teruggedrongen. Tot een afstand van 30-35 km het binnenland in is de bodem volkomen vlak en er komen talrijke „zwampen” in voor, moerassige waterplassen, omringd door een weelderige plantengroei; verder zuidwaarts beginnen in het landschap eigenaardige, smalle, door erosie aangetaste, van W. naar O. lopende lage ruggen (1 -4 m hoog) op te treden, uit zand of schelpen bestaande, zgn. ritsen of schelpritsen; vroeger waren dit zandbanken. Deze ritsen vormen als de enige hoger liggende gronden de aangewezen plaatsen voor menselijke vestiging; Paramaribo is op een aantal van deze ritsen gebouwd. De ruimte tussen de ritsen wordt ingenomen door zware, moerassige klei.

In deze strook land hebben de Hollandse kolonisten een aantal plantages aangelegd, die het karakter dragen van polders. Zij liggen vnl. tussen de Marowijne en de Coppename. De ontwatering van deze door dijken omringde polders geschiedt door sloten (trenzen), die via zgn. trekkers (ongev. de Nederlandse tochtsloten) uitmonden in loostrenzen, die het water door keersluisjes bij eb op de rivier lozen. Het merendeel der plantages is echter verlaten en door secundair bos overwoekerd. De gehele strook achter de kustmoerassen is bebost.

2. De Savanne vormt een zachtgolvend zandig terrein, dat in het O. het dichtst de kust nadert en deels met laag struikgewas, deels met een harde grassoort begroeid is; ook het sterke pitre gras, dat door de inheemse bevolking voor het vervaardigen van hangmatten en vislijnen wordt gebruikt, komt hier voor. Hier en daar treft men in de savanne ook geheel kale zandvlakten aan, terwijl alleen in de laagten tussen de zandheuvels en in de nabijheid van de rivieren dicht bos voorkomt (galerijwoud).
3. Zuidwaarts volgt hierop dan het heuvelland, bedekt met tropisch oerwoud, vooral boven 1000 m. Dit heuvelland, dat met de namen Acarahy en Toemoek Hoemakgebergte wordt aangeduid, is nog slechts weinig bekend, alleen de noordelijke uitlopers er van heeft men ten dele leren kennen door de verschillende, na 1900 door het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap uitgezonden expedities. De voornaamste van deze uitlopers zijn het van Z.W. naar N.O. verlopende Oranjegebergte in het O. met toppen van ruim 700 m (De Goeie berg) en het W.-O. gerichte Wilhelminagebergte met toppen tot 1280 m (het hoogste punt van Suriname) en waarvan het Van Asch van Wijckgebergte, het Emmagebergte (Hendriktop 1080 m) en het Bakhuisgebergte in noordelijke richting uitgaan. Van enkele „gebergten”, het zojuist genoemde en het Toemoek Hoemakgebergte alsmede het Kaysergebergte, het Eilers de Haangebergte en ook het Oranjegebergte wordt op sommige kaarten de hoogte sterk overdreven weergegeven. In werkelijkheid zijn het betrekkelijk lage ruggen en dikwijls weinig meer dan waterscheidingen. De bodem bestaat in de kustvlakte uit zware alluviale klei afgewisseld met de reeds genoemde zandritsen; in het binnenland overheersen de laterietische verweringsgronden.

Geologische gesteldheid.

Van de geologie van Suriname is betrekkelijk nog maar weinig bekend. De ondergrond behoort tot het oude massief van Guyana en bestaat uit kristallijne schisten en eruptiefgesteenten, o.m. granieten, die langs de rivieren worden aangetroffen. Het gebergte moet worden beschouwd als de resten van een oud plooiingsgebergte van W.-O. strekking. Nadat dit gebergte tot een schiervlakte was afgesleten werd het tijdens het mesozoïcumdoor de zee overstroomd en met een dikke laag sedimenten bedekt, die tegen het begin van het tertiair door opheffing van dit gebied als een zandsteentafelland omhoog kwam. Latere denudatie heeft dit zandsteendek (de Roraïma-formatie) vrijwel geheel (op enkele van de vroegere aanwezigheid nog getuigende resten in het binnenland, ten Z. van de Emmaketen en in het W. na) weggenomen. De rivieren, die oorspronkelijk van het zandsteenplateau noordwaarts afwaterden, vonden, na doorsnijding daarvan en na verdwijning van deze bedekking de oude ondergrond (de schiervlakte) weer terug en daarin de in O.-W.richting verlopende afwisselend hardere en zachtere lagen. In de huidige afwatering is duidelijk te zien, hoe de harde ruggen aan de rivieren moeilijkheden bieden (stroomversnellingen!). De sterke verwering der oppervlakte van de bodem maakt het geologisch onderzoek niet gemakkelijker. Een groot deel van de bodem bestaat waarschijnlijk uit graniet, hier en daar doorbroken door diabaasgesteenten; vooral langs de middenloop van de Suriname en de Coppename zijn archaeïsche gesteenten (diabaas en groensteen) sterk ontwikkeld en speelt het graniet een ondergeschikte rol, dat daarentegen op dezelfde breedte langs de Nickerie zeer ontwikkeld is. Ook in de Savannen komt dit gesteente nog voor, al is een deel met grint- en zandafzettingen bedekt. De kustvlakte bestaat daarentegen geheel uit alluvium met schelpenbanken van recente datum.

Het bauxiet (aluminiumerts), Suriname’s enige delfstof van belang, is een product van sterke chemische verwering van een aantal gesteenten. Het wordt in Suriname meestal gevonden op lage heuvels met vlakke top. De voornaamste vindplaatsen zijn op het ogenblik Moengo in het N.O. en de ontginning Paranam tussen de Suriname-en de Para-rivier. Ook komt in Suriname cyaniet voor, eveneens een aluminiumsilicaathoudend gesteente en grondstof voor technisch vuurbestendig aardewerk. Goud wordt in geringe hoeveelheden op verschillende plaatsen gevonden in de vorm van alluviaal goud en gouderts. Naar de aanwezigheid van andere mineralen (o.a. ijzererts) wordt een onderzoek ingesteld. Petroleum is tot nu toe niet aangetoond.

Rivieren.

Door de rijke neerslag is het aantal rivieren groot; zij stromen, in verband met de algemene helling van de bodem, hoofdzakelijk in N.-Z.-richting. Met haar vele zijrivieren vormen zij een wijdvertakt net van waterwegen, van groot belang voor het verkeer, daar zij, behoudens het nog bescheiden wegennet, de enige wegen in het land vormen. De rivieren hebben in de bovenloop een breed bed, vormen er vele watervallen en stroomversnellingen en bevatten talrijke kleine eilanden; in de middenloop is het bed smaller en dieper; in de benedenloop bezitten zij een gering verval, een sterk kronkelende loop, vele eilanden en een groot aantal verbindingskanalen of kreken. In de benedenloop doet zich overal de werking der getijden sterk gevoelen, terwijl de mondingen zich onder de invloed van de O.-W. gerichte zeestroom langs de kust, steeds verder westwaarts verplaatsen. De voornaamste rivieren zijn de Marowijne, de Commewijne, de Suriname, de Saramacca, de Coppename, de Nickerie en de Corantijn. In de regentijd zwellen rivieren en kreken sterk aan, zodat uitgestrekte terreinen, zelfs van de hogere delen van het land, overstroomd worden. Terwijl in het droge jaargetijde de invloed der getijden zich op sommige rivieren tot op ioo km van de monding doet gevoelen, is in de regentijd de werking beperkt tot het gedeelte vlak bij de monding. Het verschil in waterstand bij vloed en eb bedraagt op sommige punten wel 4-5 m, waarvan de scheepvaart ruimschoots gebruik maakt. Wat de bevaarbaarheid betreft, kan men bij grote rivieren, zoals de Suriname, drie gedeelten onderscheiden: de benedenloop is bevaarbaar voor schepen van ca 5 m diepgang en hogerop (in de droge tijd geholpen door de vloed) voor schepen van 2-3 m; de middenloop, die zich tot aan de vallen uitstrekt, is bevaarbaar voor tentboten en platboomde vaartuigen met niet meer dan ca 30 cm diepgang, terwijl de bovenloop boven de vallen slechts geschikt is voor de korjalen der bosnegers van slechts 6 cm diepgang, die daarenboven nog over de vallen en stroomversnellingen moeten worden getrokken. De Saramacca en de Nickerie zijn op de benedenloop voor kleinere zeeschepen bevaarbaar, de Corantijn tot ca 200 km stroomopwaarts en de Cottica tot Moengo.

Klimaat.

Door de ligging vlak bij de aequator is het klimaat heet en vochtig: het Af-klimaat volgens Koppen. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Paramaribo 26 gr. C., te Placer de Jong, meer in het binnenland gelegen, 26,8 gr. C. De hitte wordt echter getemperd door de overdag krachtig waaiende zeewinden (N.O.-passaat). Als seizoenen onderscheidt men een kleine regentijd ("half Nov. - begin Febr.), een kleine droge tijd (Febr. - half April), een grote regentijd (half April - begin Aug.) en een grote droge tijd (Aug. half Nov.). Dit geldt echter slechts voor de kust, want verder in het binnenland staan één droge en één natte tijd tegenover elkaar. De regenval bedraagt gemiddeld 2000-3000 mm per jaar, ongeveer als volgt verdeeld:

Jan 213,5 mm

Febr 163,7 mm

Mrt 199,3 nim

Apr 230,6 mm

Mei 305,6 mm

Juni 298,3 mm

Juli 230,6 mm

Aug 156,4 mm

Sept 77,4 mm

Oct 76.2 mm

Nov 122,6 mm

Dec 221,2 mm

De natste maanden zijn Mei en Juni, de droogste Sept. en Oct. De verdeling der neerslaghoeveelheden over het jaar is echter aan vrij sterke wisselingen onderhevig en ook de hoeveelheid neerslag per jaar wisselt sterk, hetgeen voor de landbouw een nadelige factor vormt. (Voor de verdeling van de neerslag zie het kaartje ,.Plantengroei en neerslag” op de achterzijde van de kaart van Suriname.)

Plantenkleed.

Overeenkomstig de ligging van het land en bij het ontbreken van bergen hoger dan 1200 m is de plantengroei van Suriname geheel tropisch.

Bezien wij allereerst de soortensamenstelling van het plantendek, dan blijkt, dat de meeste verwantschap gevonden wordt met de aangrenzende Guyana’s en met het Amazone-gebied van Brazilië. Veel minder soorten heeft Suriname gemeen met de Westindische eilanden en met de verder afgelegen gebieden van Zuid- en MiddenAmerika. Het is dus floristisch typisch een onderdeel van het grote tropisch Amerikaanse gebied met vochtig warm klimaat, dat bekend staat als de Hylaea en dat zijn optimale ontwikkeling heeft in het westelijke deel van het Amazone-bekken. In dat gebied is o.a. een opvallend verschijnsel het grote aantal endemische soorten. Ook in Suriname is het endemisme hoog. Hierbij moet natuurlijk wel in aanmerking worden genomen, dat een intensiever onderzoek, zowel van Suriname als het omliggende gebied, tot resultaat zal hebben, dat een aantal soorten ten onrechte als endemen te boek staan. Maar alles wijst er op, dat er ook dan nog vele echte endemen zullen overblijven.

Hoewel het totaal aantal soorten nog niet bekend is, daar bij elke exploratietocht nog weer nieuwe soorten voor de dag komen, kunnen wij het aantal toch wel zo ongeveer op 5000 schatten. Dat is voor een gebied van slechts 4 X de oppervlakte van Nederland en zonder hoge bergen een respectabel getal.

Deze soorten zijn over een groot aantal families verdeeld. Toch zijn er wel enkele families, die bijzonder rijk zijn vertegenwoordigd, nl. Papilionaceeën, Rubiaceeën, Euphorbiaceeën, Melastomataceeën, Myrtaceeën en Palmen, alle met vooral veel houtige soorten, en Orchidaceeën, Gramineeën en Cyperaceeën met uitsluitend kruidachtige planten.

Het aspect van de vegetatie wordt echter niet alleen bepaald door de verscheidenheid van soorten, maar vooral door de wijze waarop deze naast elkaar voorkomen, de plantengezelschappen en de levensvormen, nl. of het kruiden zijn of heesters of lage of hoge bomen. De physiognomie van de vegetatie is in eerste instantie afhankelijk van het klimaat. De climax voor Suriname is het tropische regenbos. Hoewel dit tropische regenbos wel in Suriname voorkomt, is dit toch lang niet overal te vinden. Er worden daarnaast niet alleen een aantal andere typen van bos aangetroffen, maar zelfs ontbreekt op een aantal plaatsen het bos geheel en is de bodem bedekt met een kruidachtige plantengroei. Zover onze kennis van het gebied momenteel reikt kunnen wij zeggen, dat al de afwijkingen van de climax-vegetatie berusten op buiten het klimaat gelegen oorzaken en wel vnl. op de variaties in de bodemgesteldheid. Wij hebben dus in vele gevallen te doen met een edaphische climax-vegetatie.

Op grond van het algemeen uiterlijk kan men de volgende hoofdvegetatietypen onderscheiden:

1. bos,
2. savanne,
3. zwamp (moeras),
4. granietrotsbegroeiing,
5. planten in open water,
6. plantengroei op stenen in stroomversnellingen.

Het bos neemt verreweg de grootste plaats in. Bezuiden een lijn getrokken op ca 100 km van de kust is practisch het gehele land bedekt met bos en ook benoorden die lijn is het bos toch altijd nog overheersend. Er zijn echter vele typen bos. Voor een eerste onderverdeling zou men kunnen onderscheiden:

a. heuvel- en laag-berglandbos,

b. rivieroeverbos,

c. moerasbos,

d. kreekbos,

e. zandritsenbos,

f. schelpritsenbos,

g. kustbos,

h. savannebos,

i. bergsavannebos.

Deze onderverdeling op zichzelf is nog onvoldoende, daar vooral in groep a. nog vele typen zijn te onderscheiden. Toch komt bij de gegeven indeling al wel goed tot uiting, dat al deze verschillen berusten op locale bodemomstandigheden. Bijna al deze bostypen onderscheiden zich vooral door één ding van het echte tropische regenbos, nl. door het domineren van één of enkele soorten, iets wat in het regenbos niet voorkomt. De verschillen in de bodemgesteldheid hebben vooral betrekking op de meer of mindere zandigheid, de algemene structuur, de helling en de met de structuur nauw samenhangende waterhuishouding. Meer of minder vocht heeft bijv. direct invloed op de hoeveelheid palmen, die in het bos aanwezig is. Hoe meer het bostype nadert tot het regenbos, hoe rijker aan soorten het is. Het kustbos bestaat uit mangrove, vnl. Avicennia nitida, de „parwa”. Het ritsenbos verschilt in samenstelling naarmate het dichter bij de kust is gelegen of verder landinwaarts. Typisch is het dichtbij de kust voorkomende Cerawbos, waar de tot 12 m hoge Cactee Cereus spec. domineert.

Vele bostypen zijn rijk aan lianen en epiphyten (vooral Orchidaceeën en Bromeliaceeën). Het bos van Suriname is rijk aan waardevolle houtsoorten, maar daar de soorten over het algemeen zeer verspreid voorkomen, komt de exploitatie voor vele problemen te staan. Gelukkig wordt hier de laatste jaren in voorzien door een uitnemende bosbouwkundige dienst (Lands Bosbeheer). Dit is des te meer verheugend, daar een voortgaande roofbouw voor het Surinaamse bos funeste gevolgen zou hebben.

De zwampen of moerassen vinden wij vnl. in een strook tot ca 20 km achter de kust. Ook in de plantengroei van de zwampen kan men vele verschillende plantengezelschappen onderscheiden.

De verschillen berusten vooral op twee factoren, nl. i. het meer of minder diep zijn van het water en daarmee samenhangend of de zwamp gedurende een deel van het jaar al of niet droog komt te staan en 2. het zoutgehalte van bodem en water. Door telkens weer binnenstromen van zeewater hebben de zwampen vlak achter de kust een zeer hoog zoutgehalte. Massaal treedt hier het gras Sporoboltis virginicus op. De zwampen zijn van elkaar gescheiden door enkele meters hoge en enkele tientallen of enkele honderdtallen meters brede zandruggen, de ritsen, die meestal met bos begroeid zijn. Die ritsen zijn oude strandwallen. De begroeiing van de zwampen is zeer variabel, maar vaak overheerst één soort, bijv. Cyperus giganteus, een enkele meters hoog cypergras, dat op de Papyrus gelijkt, of Typha angustifolia (lisdodde') of Cyperus articulatus, een betrekkelijk lage soort. Typisch zijn ook de zwampen met een drijvend vegetatiedek, dat een drijvende humus- en wortellaag vormt, waar men nog juist over kan „lopen” (zwiebelzwamp). Typische soorten in het laatste type zijn de Cyperacee Lagenocarpus guianensis en het gras Leersia hexandra.

De savannen (zie ook hiervoor bij bodemgesteldheid) worden vooral gevonden in de strook van het continentale alluvium op ca 50-100 km achter de kust, daarnaast ook op de kleine plateau’s van de oude ritsen en op het oude kwelderlandschap achter de ritsen. De savanne ontwikkelt zich daar waar de structuur van de bodem de waterhuishouding slecht maakt, waar de bodem arm aan voedingsstoffen is en op vele plaatsen waar deze factoren gedeeltelijk verwezenlijkt zijn, maar bovendien het bos door herhaald optredende branden zich niet kan herstellen.

Het is dus ook een typische edaphische climaxvegetatie. In een aantal gevallen vinden we onder het uitgeloogde witte kwartszand een ondoordringbare oerbank.

De vegetatie bestaat vnl. uit kruiden, vooral grassen, Cyperaceeën en enkele andere families, zoals Xyridaceeën, Eriocaulaceeën, Polygalaceeën. Daarnaast vindt men dan lage heesters of bomen. Savannen, waarin de enkele meters hoge, op lage appelbomen gelijkende, Curatella americana (Dilleniaceeën) voorkomt, gelijken enigszins op een boomgaard. De bedekking van de bodem is vaak gering, zodat tussen het helwitte kwartszand slechts hier en daar een plukje planten staat.

De granietrotsvegetatie heeft wel enige overeenkomst met die van de savanne. Men treft in het binnenland soms twee- a driehonderd m hoge, kale granietbergen aan. In kleine spleten of verdiepingen groeien hier geïsoleerde of kleine groepjes planten. Het zijn meestal succulente of andere xeromorphe planten, vooral Orchidaceeën, Bromeliaceeën en Cactaceeën. Evenals op de savanne is het milieu hier arm aan voedingsstoffen en is de watervoorziening slecht. De open ligging veroorzaakt grote hitte en uitdroging.

Op de grotendeels ondergedoken granietklompen in de stroomversnellingen die in alle Surinaamse rivieren voorkomen, groeien slechts de vertegenwoordigers van de merkwaardige plantenfamilie Podostemaceeèn.

PROF. DR J. LANJOUW

Dierenwereld.

De fauna van Zuid-Amerika (z Neogaea) is typisch in Suriname vertegenwoordigd. Van zoogdieren noemen wij Brulaap, Kapucijnaap, Kwatta of Spinaap, Eekhoornaap en het Dwergaapje (Mystax midas). Bloedzuigende vleermuizen kunnen soms voor de mens tot een plaag worden. Van roofdieren zijn Poema en Jaguar de grootste, daarnaast komen nog enige soorten wilde katten voor. De Wasberen zijn vertegenwoordigd door de Krabboe-Dagoe (Procyon cancrivorus), Neusbeer en de van een grijpstaart voorziene Potos fiavus. Van buideldieren komen naast Opossums ook de sierlijke kleine buidelratten (Marmosa) voor. Er leven drie soorten Miereneters in Suriname, de grote, op de grond levende soort (Myrmecophaga jubata) en twee in bomen levende soorten (Tamandua tetradactyla en Cyclopes didactylus). Het Gordeldier (Dasypus) is vooral in de savannen algemeen. Zowel de tweevingerige (Choloepus) als de drievingerige Luiaard (Bradypus) komt voor. In de bossen leven drie soorten herten. Navelzwijnen of Pecari’s leven daar in grote troepen. Ook de Tapir ontbreekt niet. Eekhoorns zijn schaars. Van verdere knaagdieren moeten vermeld worden Paca en Agoeti en het Boomstekelvarken.

Onder de Papegaaien vallen de grote Ara’s op. Karakteristiek zijn Kolibries, Pepervreters, Schreeuwvogels en Hangnestvogels. Slangen zijn talrijk, maar slechts ongeveer 5 pet bestaat uit vergiftige soorten. Tot de grote soorten behoren de Anaconda en de Boa. Suriname, zoals trouwens de meeste boomrijke delen van Zuid-Amerika, is rijk aan boomkikvorsen. Typisch is de in moerassen levende Pipa of Surinaamse Pad. De rivieren worden bevolkt door kaaimannen, meervallen (waaronder de bekende Christusvis), karperzalmen, sidderalen.

PROF. DR L. F. DE BEAUFORT

< >