(eigenlijk = geest) was de naam, door de middeleeuwse alchimisten en de latere iatro-chemici gegeven aan de werkelijke of onderstelde vluchtige bestanddelen, die als gassen en dampen bij destillaties verkregen werden of ondersteld werden als een ijle, gasvormige materie in de stoffen aanwezig te zijn. Benamingen als houtgeest (= methylalkohol), wijngeest (= aethylalkohol), geest van salmiak (= ammonia), vliegende geest (= ammoniak), geest van zout (= zoutzuur), geestrijke dranken enz. herinneren nog daaraan.
Mayow (17de eeuw) noemde het verbranding en ademhaling onderhoudende bestanddeel der lucht (= zuurstof) spiritus nitro-aereus; anderen spraken van een spiritus subtilis, die in de salpeter voorhanden zou zijn en daaruit door verhitting kon worden uitgedreven. Heden is het woord nog enkel in zwang als synoniem voor alkohol: brandspiritus = gedenatureerde alkohol en spiritus fortior = alkohol 96 vol. pct, en in de pharmacie voor de aanduiding van alkoholische extracten, bijv. spiritus nitri dulcis, anijsspiritus enz.
Bereidingswijzen van alkohol gaan uit van acetyleen over acetaldehyde of van aethyleen over aethylzwavelzuur, waarbij aethyleen uit cokesovengas wordt verkregen. Veel alkohol wordt ook verkregen door vergisten van plantensappen of van suiker, afkomstig van zetmeel uit aardappelen, graan of melasse. Ook met kalk geneutraliseerde sulfietloog kan vergist worden tot een ca 1,5 pct alkoholhoudende vloeistof en dit kan ook met houtsuiker geschieden. De omzetting van suiker in alkohol geschiedt dan met gist. Iedere gistfabriek maakt dus tevens alkohol, vandaar dat de fabricatie van gist en spiritus vaak in dezelfde fabriek geschiedt. De grootbedrijven gaan uit van aardappelen of van graan.
In Amerika gaat men meestal van maïs uit. Van graan uitgaande maakt men eerst mout (zie bier). In mout is nl. de diastase aanwezig die nodig is om zetmeel te versuikeren.
Voor de alkoholfabricage maakt men van gemalen mout een beslag. Gaat men van aardappelen uit dan worden deze eerst gewassen en gekookt en daarna met mout tot een beslag verwerkt. De versuikering heeft dan bij ca 60 gr. C. in ½−1 uur plaats. Dan is ca 80 pct van het zetmeel in maltose omgezet en de overige 20 pct wordt later gedurende de gisting nog in maltose veranderd. Daarna wordt de massa tot de gisttemperatuur van 27 gr.
C. afgekoeld en gist toegevoegd. Het kweken van gist vormt een afzonderlijk bedrijf.
De gisting heeft in open of gesloten gistkuipen plaats, hierin wordt naast alkohol ook koolzuur gevormd en daar bij deze reactie warmte vrijkomt moet voortdurend gekoeld worden. Heeft men er emplooi voor dan kan ook het koolzuur opgevangen en als nevenproduct worden gemaakt. Theoretisch zou men uit 100 kg zetmeel 71,6 l alkohol moeten krijgen, er ontstaat echter door de vorming van nevenproducten slechts 63 l. Het vergiste beslag met 8-13 vol. proc. C2H5OH wordt gedestilleerd en gerectificeerd waardoor men 95,6 procentige alkohol verkrijgt. Bij dit gehalte vormt alkohol met water een azeotropisch mengsel, zodat men door destillatie niet verder kan komen.
De laatste hoeveelheden water kunnen alleen met wateronttrekkende middelen als ongebluste kalk, watervrije potas of gebrande gips, worden verwijderd. Ook kan men benzol, aethylacetaat, tetrachloorkoolstof of trichlooraethyleen toevoegen en dan destilleren. Dan vormt zich bijv. met benzol een azeotropisch mengsel van 18,5 pct alkohol, 7,4 pct water en 74,1 pct benzol, dat men afdestilleert bij 64,8 gr. C. tot alle water verdwenen is. Zodoende kan men 99,8 pct alkohol verkrijgen waarvan het k.pt 78,5 gr. C. is.
Alkohol dient in de chemische industrie als grondstof voor azijnzuur, aether, aethylchloride, verder als oplosmiddel. In petroleumarme landen wordt hij, eventueel in combinatie met andere stoffen, als motorbrandstof gebruikt. Hetgeen na het afdestilleren van de alkohol overblijft is spoeling die als veevoer verkocht wordt.
Men kan door gisting en destillatie een groot aantal soorten brandewijn maken waarbij men van verschillend beslag kan uitgaan waarin vruchtensappen aanwezig zijn. Hierbij worden eenvoudige destilleerapparaten gebruikt en wordt niet gerectificeerd, zodat ook wat foezelolie (hogere alkoholen) in het product overgaat. Uit allerlei vruchten ontstaan dan brandewijnsoorten. Uit wijndruiven bijv. cognac. Uit suikersap en melasse van het suikerriet ontstaat rum. Whisky (of Whiskey) is brandewijn uit graan dat zijn eigenaardige smaak ontleent aan jarenlang bewaren in oppervlakkig verkoolde eiken vaten.
Lit.: H. Verlinden, Practisch handboek der gistingsindustrieën (1916); P. W. Allen, Industrial Fermentations (1926); Handb. der Spiritusfabrikation, 9e Aufl. (1908); G. Foth, Die Praxis des Brennereibetriebes (Berlin 1935). Over whiskey: R.
B. Lockhart, Scotch, the Whiskey of Scotland (London 1951).