noemt men de scheepvaart, strekkend tot het voortslepen van schepen of andere voorwerpen over het water. Zij geschiedt in verschillende vormen; soms helpt het slepende schip bij de bewegingen, die het gesleepte schip (sleepschip) uit eigen kracht uitvoert, soms ook trekt of duwt het een gesleept schip of voorwerp als een lijdelijke zaak voort.
De sleepovereenkomst is hierdoor geen enkelvoudige figuur; in het laatste geval is zij een vervoerovereenkomst, doch in het eerste niet. Haar rechtskarakter is in feitelijke overgangsgevallen soms moeilijk te bepalen. Alleen voor het slepen van binnenschepen door sleepboten over binnenwateren krachtens een daartoe strekkende overeenkomst geeft de Nederlandse wet bijzondere voorschriften (artt. 925-935 W.v.K.).Zie voorts zeesleepvaart.
Lit.: G. van Slooten, Sleepvaartrecht (1915, verouderd); G. H. A. Grosheide en Van Waarden Azn, Sleepperikelen in de binnenscheepvaart (Amsterdam 1942); H. Mulderije, Aanvaring, aanrijding en hulploon (Haarlem 1931), blz. 86-99; R. P.
Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr. (1946), blz. 561-568, 616-618; D. Schut, in: „Praeadviezen voor het 16e binnenscheepvaartcongres” (1952), blz. 173-201.
Titel VIII van het Belgische W.V.K. handelt over sleepovereenkomsten en verantwoordelijkheden bij slepen van schepen.
Lit.: C. Smeesters, Eléments du droit maritime belge (Bruxelles 1914); C. Smeesters et G. Winkelmolen, Droit maritime et droit fluvial (Bruxelles 1929).