Nederlands schrijver (Middelburg 14 Mrt 1878 - Florence 31 Oct. 1950), wijdde zich sinds 1905 geheel aan de letteren. Van 1903-’06 verzorgde hij samen met zijn vrouw, Margo Scharten-Antink, het Overzicht der Nederlandsche letteren in De Gids, daarna alleen.
Onder eigen naam publiceerde bij essays en critieken en gedichten in de trant der Tachtigers. Met zijn vrouw schreef hij een groot aantal romans, veelal spelend in Italië, waar het echtpaar zich in 1924 te Florence had gevestigd. In de latere jaren van hun samenwerking, beschreven in De Ploeg jrg. I (1908), kregen hun werken een wijsgerig optimistisch en vrijzinnig religieus karakter; de daaruit sprekende levensliefde won veler sympathie. Bijzonder geslaagd door de warme karaktertekening is het in Parijs gesitueerde Een huis vol menschen (1908). Belangrijk is de levensroman van Bakhuizen van den Brink, Julie Simon (1913).Bibl.: Carel Scharten: Voor-Hal (1901, gedichten); De krachten der toekomst (2 dln, 1909, critiek); De roeping der kunst (1916); Kroniek der letteren (3 dln, 1916-’20); De bloedkoralen doekspeld (1921); De zonde van Koning David (1933, drama); De schatten van Groot-Griekenland (1939); Verborgen schoonheid van Toscane en Umbrië (1948); Het verloren paradijs. Kinderherinneringen (1949). C. en M. Scharten-Antink: De vreemde heerschers (1911); Typen en curiositeiten uit Italië (1917); ’t Geluk hangt als een druiventros (1919); Het leven van Francesco Campana (3 dln, 1924-’25); De nar uit de Maremmen (3 dln, 1927-’29); Het wonder der liefde (1931); Jhr. Mr. James de Beyll, Minister van Nuttelooze Zaken (1932); Carnaval (1933); De gave gulden (1934); Littoria (1935); De groote Zorzi (1938); Gij en Ik (1941).
Lit.: Lod. v. Deyssel, in: Verz. Opstellen V en IX; W. Kramer, in: Opwaartsche Wegen 11,1927; D. Coster, Levensber. Mij Ned. Letterk. 1950-’51.