Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RITTER, pierre henri, jr

betekenis & definitie

Nederlands schrijver (Utrecht 16 Aug. 1882), studeerde rechten te Utrecht en Amsterdam, waar hij in 1909 promoveerde; was werkzaam als ambtenaar, van 1918-’34 hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad; sedertdien treedt hij op als literair adviseur van de A.V.R.O.; Zijn talrijke publicaties strekken zich uit over velerlei gebied en zijn deels van critische, beschouwende, deels van oorspronkelijke aard. Zij tonen een grote journalistieke vlotheid; zijn pathos is van een ouderwets en romantisch enthousiasme.

Bibl. (voorn. werken):

Zeeuwsche mijmeringen (1919); De kunst van het reizen (1919); De ijlende reis (1923); Het gracieus avontuur (1924); Het huis eener kunstenares (1926, over Ina Boudier-Bakker); De lusten en lasten der redeneerkunst (1926); De kritische reis (1928); De donkere poort (1931); De vertelster weerspiegeld (1931, over Ina Boudier-Bakker); Een zwerver met de tooverfluit (1938, over H. C. Andersen); Een kapper over een professor (1939, over N. Beets); Vertoog en ontboezeming (1948, verz. essayistisch proza); Sentimentele aardrijkskunde (1952, omv. Zeeuwsche mijmeringen en De Hoorn der Schelde, 1939).

Lit.: F. P. Huygens, in: Crit. Bulletin, 1950; Het Boek van Nu, 1952; M. ter Braak, Verz. Werk VI.

< >